|
1. |
doofpot zn. 'pot waarin men turf of kolen dooft' categorie: geleed woord Vnnl. doof-pot 'pot om kolen te doven' [1632; WNT lello]; vnnl. De Kool die helder leit te glooren ... Moet in de Doofpot haastig smooren 'de kool die helder ligt te gloeien moet in de doofpot snel doven' [1711; WNT], in de doofpot geraken 'doordat er geen ruchtbaarheid aan wordt gegeven, vergeten raken' [1912; WNT]. Samenstelling van het bn. doof, in het Middelnederlands ook doef 'opgebrand zijn' [1478; MNHWS], en het zn. pot 1. Fries: dôfpot
|
naar boven
|