1.   skelter zn. 'trapauto'
Nnl. skelter "éénpersoons bijzonder klein en licht motorvoertuigje, meestal van stalen buis en voorzien van een bromfietsmotor, bedoeld om als 'gemotoriseerde zeepkist' door de jeugd voor wedstrijden te worden gebruikt. De naam is afgeleid van skeleton car" (voor deze etymologie, zie onder) [1959; WPJ], en ziedaar, de go-kart, oftewel skelter, was geboren [1960; Leeuwarder Courant]. De karts, vroeger skelters genaamd [1961; iWNT], intussen ook skelter 'trapauto als speelgoed' in de skelter. Het is een driewieler met trapvoortbeweging en autostuur [1960; Leeuwarder Courant].
Afleiding van skeltering 'karten' zoals in Wat is "skeltering"? Wel, in het kort gezegd: racen in heel fkleine open wagentjes met een licht tweetakt motortje [1960; Leeuwarder Courant], al snel vernederlandst tot skelteren met het nomen agentis skelteraar [beide 1960; Leeuwarder Courant]. Skeltering 'karting' is ontleend aan het Amerikaans-Engels, waarin het woord is afgeleid van het werkwoord skelter 'zich snel en onbesuisd voortbewegen' [1852; OED], afgeleid van het zn., bn. en bw. helter-skelter 'dolle haast, onbesuisd, halsoverkop, holderdebolder e.d.' [als bw. 1593; OED], dat een onduidelijke, maar wrsch. klankexpressieve herkomst heeft.
Opvallend is dat er van Amerikaans-Engels *skeltering 'karting' in deze specifieke betekenis geen attestaties bekend zijn. Het gewone en inmiddels ook door veel andere talen ontleende woord is karting. Mogelijk circuleerden er in Amerika in de beginjaren van deze racesport (vanaf 1956) verschillende termen, waarvan skeltering al snel het onderspit dolf, maar intussen al wel was opgepikt door Nederlandse liefhebbers.
Het is onwaarschijnlijk dat skelter is afgeleid van skeleton car 'skelet auto'.
In de jaren 1960 werd in Nederland een motorloze skelter als kinderspeelgoed op de markt gebracht. Dit type trapauto wordt sindsdien eveneens skelter genoemd. Sindsdien is in de oude betekenis ook in het Nederlands de term kart gebruikelijk geworden.
Fries: skelter


  naar boven