|
1.  |
beauty zn. 'schoonheid; mooie vrouw' categorie: leenwoord Nnl. zyne gebrilde zestigjaarige Beauté 'schoonheid, mooie vrouw' [1785; WNT zestig], beauty 'schoonheid' [1903; Sijs 2001], 'schoonheid, mooie vrouw' [1956; Kolsteren]. De eerste vorm uit het Frans, de tweede uit Engels beauty 'schoonheid' < Middelengels beute < Oudfrans beute, beaute, beltet [1080] < vulgair Latijn *bellitātem (accusatief van *bellitās), een afleiding van het bn. bellus 'mooi' < *ben-lus bij het bijwoord bene 'goed', bij het bn. bonus 'goed'. Aanvankelijk bestond in het Nederlands alleen de Franse vorm beauté; deze wordt nog vooral in België gebruikt. Na de Tweede Wereldoorlog werd, met de toenemende invloed van het (Amerikaans-)Engels, ook de Engelse vorm overgenomen.
|
naar boven
|