1.   kerker zn. 'gevangenis'
categorie:
leenwoord
Mnl. dar hiet hine in dien kerker duon 'daar liet hij hem in de kerker stoppen' [1220-40; CG II], daer hi was ghevanghen ... jn enen karkere 'terwijl hij ... was opgesloten in een kerker' [1285; CG II].
Vroege ontlening aan Latijn carcer 'gevangenis', Vroeglatijn carcar. In het Nederlands met overgang -a- > -e- voor -r- + velaar, zoals in merk.
Van Latijn carcer is de herkomst onbekend. Mogelijk behorend bij pie. *ker- 'hard' met reduplicatie (IEW 531); zie ook kanker.
Fries: kerker


  naar boven