1.   woestijn zn. 'barre landstreek'
Onl. wuostinna 'woeste grond' in sconitha uuostinnon 'de schoonheden van de woestijn' [10e eeuw; W.Ps.], als glosse in nove terre que vulgo wastina vocatur 'het nieuwe (hier: nieuw te ontginnen) land, dat in de volkstaal woestijn genoemd wordt' [1089; ONW]; mnl. woestine 'woeste grond, onontgonnen grond, onbegroeide of verlaten landstreek e.d.' in .ii. bunre. woistinen 'twee bunder onontgonnen land' [1212-23; VMNW], niet ... dan wildernesse ende woestine 'niets dan wildernis en woestijn' [1276-1300; VMNW], Sochtine in woude ende in wostinen 'zocht hij hem in wouden en woestijnen (= overal)' [1285; VMNW].
Ontstaan uit onl. wuostinna, een afleiding van wuosti 'onbewoond, onontgonnen', zie woest. De klemtoon in dit erfwoord lag oorspr. op de eerste lettergreep; de klankwettige vorm zou dan ook mnl. *woestene (nnl. *woesten) luiden, zoals in het zn. vasten 'onthouding van eten en drinken', dat hetzelfde achtervoegsel heeft, zie vasten. De klemtoon is al vroeg verplaatst naar de tweede lettergreep, wellicht onder invloed van Romaanse leenwoorden op mnl. -ine.
Os. wōstinnia, wōstunnia (mnd. wōstine); ohd. wuostin (vnhd. wüestin); ofri. wēstene, wōstene (nfri. woastine); oe. wēsten; < pgm. *wōstenja-, -jō-, *wōstunjō-.
Zie het jongere woord woestenij voor het betekenisonderscheid tussen deze woorden.
Fries: woastine


  naar boven