1.   worm zn. 'pier'
Onl. worm, oostelijk wurm 'kruipend ongedierte (insect, worm, slang e.d.)', in het toponiem UUorumholt 'Wormhout (Frans-Vlaanderen)' [801-810, kopie 10e eeuw; Gysseling 1960], in wurme wise geblachmalad mid siluere 'slangvormig gegraveerd in zilver' [ca. 1100; Will.]; mnl. worm 'worm, insectenlarve' [1240; Bern.], in duo soits wesen spise der wuorme 'je zou voedsel voor de wormen zijn' [1270-90; VMNW], ook ter aanduiding van ander ongedierte in Bufo ... es i worem onder gheleghet 'de pad wordt tot de wormen gerekend' [1287; VMNW onderlecghen], Arenea ... .i. lelic worm 'de spin (is) een lelijk ondier' [1287; VMNW].
Os. wurm (mnd. worm); ohd. wurm (nhd. Wurm); ofri. wirm, worm (nfri. wjirm); oe. wyrm (ne. worm); on. ormr (nzw. orm); got. waurms; alle 'worm, slang e.d.', < pgm. *wurmi-, *wurma-.
Verwant met: Latijn vermis 'worm' (zie ook vermicelli en vermiljoen); Litouws var̃mas 'mug, vlieg', Oudpruisisch wormyan 'rood'; Oudrussisch vermie 'gewormte', Oekraïens vermjányj 'rood'; < pie. *urmi-, *urmo-, *uormo- 'slang, worm' (IEW 1152). Hierbij misschien ook Grieks rhómos 'houtworm' < pie. *wrmo-. Voor de betekenis 'rood' (< 'rode, uit schildluis gewonnen kleurstof') en voor de eventuele relatie met pie. *kwrmi- zie karmozijn.
Naast de klankwettige vorm worm bestaat er vanaf de 15e eeuw een variant wurm, zoals ook bij sommige andere woorden met -or- voor labiaal of velaar, zoals slurpen naast slorpen, snurken naast snorken en wurgen naast worgen. In de expressieve betekenis (het) wurm 'klein kind' lijkt deze vorm zelfs de voorkeur te hebben, evenals in andere overdrachtelijke afleidingen, zoals het werkwoord wurmen, zie onder.
Worm is een algemene aanduiding voor bepaalde groepen van ongewervelde dieren die gekenmerkt worden door een lange, relatief dunne lichaamsvorm. Hieronder vallen ook sommige insectenlarven, zoals de houtworm en de meelworm, en insecten, zoals de glimworm en de boekworm 'papiervisje'. De betekenis in de oudere Germaanse taalfasen, waaronder het Middelnederlands, is algemener: allerlei kruipend ongedierte werd worm genoemd, zie enkele van de citaten hierboven. Deze betekenis is nog herkenbaar in de samenstelling oorworm voor een insect dat zeker niet wormvormig is. Zie verder nog lintworm.
wormstekig bn. 'door wormen aangetast'. Vnnl. in Timmerhout dat gehouwen wert als de maene minder wort en wort niet wormstickich 'timmerhout dat gekapt wordt bij afnemende maan, wordt niet wormstekig' [1552; iWNT], wormstekich [1556; Dasypodius]. Afleiding van wormsteke 'wormgat' (in bladeren, hout, vruchten e.d.) [1556; Dasypodius], naast reeds Middelnederduits wormsteke [1300-50; MNW], een samenstelling van worm en het zn. bij steken. ◆ wurmen ww. 'moeizaam een doorgang zoeken'. Mnl. wormen 'wroeten, woelen' [1477; Teuth.]; vnnl. wurmen 'zich als een worm voortbewegen' in Hy doet dagh en nacht niet as hy loopt en wurmt by straet 'hij doet dag en nacht niets dan over straat slieren' [1623; iWNT], overdrachtelijk 'hard werken, ploeteren' in Altijdt wormden hy, nummer was hy iens leegh 'hij was altijd hard aan het werk; nooit deed hij eens niets' [1628; iWNT]; nnl. wurmen, wroeten om de kost 'ploeteren, zwoegen voor de kost' [1701; iWNT], wurmen 'moeizaam of vruchteloos prutsen om iets te bereiken' [1792; iWNT]. Afleiding van worm.
Fries: wjirmwjirmstekkich


  naar boven