|
1511. |
gladjes categorie: geleed woord Zie: glad
|
1512. |
gladweg categorie: geleed woord Zie: glad
|
1513. |
glashard categorie: geleed woord Zie: glas
|
1514. |
glazen categorie: geleed woord Zie: glas
|
1515. |
glazig categorie: geleed woord Zie: glas
|
1516. |
glazuren categorie: geleed woord Zie: glazuur
|
1517. |
glimlach zn. 'lachende trek op het gelaat' categorie: geleed woord Vnnl. glimlachje [1691; Sewel EN smile]; nnl. glimplach 'spottende lach op het gelaat' [1769; WNT glimplach]. Gevormd uit de stam van glimmen en lach. Een oudere vorm is grimlach, oorspronkelijk 'een lach op het gezicht'; door associatie met grimmig kreeg dit woord echter een negatieve connotatie. De vorm glimplach '(spottende) lach op het gelaat' heeft zich weinig verspreid, en was wsch. niet meer dan een parallelle formatie naast glimlach, met epenthetische p tussen de m en l, waarbij associatie met glimp 'vluchtige blik' een rol kan hebben gespeeld: een glimplach werd dan opgevat als een vluchtige, dus korte, zwakke lach. ◆ glimlachen ww. 'het gezicht tot een glimlach plooien'. Vnnl glimlachgen 'id.' [1691; Sewel NE]. Eerder al vnnl. grimlacchen 'id.' [1642; Kil.Auctus]. Afleiding van glimlach of gevormd uit glimmen en lachen. Fries: glimkje; glim(k)
|
1518. |
glimlachen categorie: geleed woord Zie: glimlach
|
1519. |
glimp zn. 'flauw schijnsel; vluchtig beeld' categorie: geleed woord Vnnl. glimp 'luister' [voor 1620; WNT], 'flauw schijnsel' [1620; WNT], ... smijt toe naer dezen glimp met zijne speer '... naar dit kortstondig zichtbare beeld ...' [1660; WNT]. Glimp is wrsch. afgeleid van het werkwoord vnnl. glimpen (glomp - geglompen) 'glimmen' [1599; Kil.], 'glanzen' [1604; WNT], een bijvorm met epenthetische -p- van glimmen. De betekenis 'kort zichtbaar beeld' bestaat al in de 17e eeuw en is wrsch. niet ontleend aan Engels glimpse 'vluchtig beeld' [1579; BDE], eerder al glimse 'korte verschijning' [1540; BDE], maar daar later wel door beïnvloed; het merendeel van de citaten in het WNT betreffende glimp in deze betekenis is uit de 19e eeuw. Fries: glim(p)
|
1520. |
glimworm zn. 'lichtkever (Lampyris noctiluca)' categorie: geleed woord Nnl. glimworm [1691; Sewel EN glow-worm]. Gevormd uit glimmen, omdat de kever 's nachts oplicht, en worm: insecten werden vroeger gerekend tot de wormen of worm genoemd, zoals onder meer blijkt uit de naam van de oorwurm en de houtworm 'houtvretende keverlarve'. De betekenis is dus 'lichtgevend insect', vergelijk Duits Glühworm letterlijk 'gloeiworm'. Zie ook karmozijn en vermiljoen. Fries: glimmich
|
< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
naar boven
|