591.   balpen zn. 'kogelpen'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. ballpoint [ca. 1950; Nierop 1979], ballpoint-pennen (mv.) [1952; WNT Aanv.], balpen [1960; M.H.].
Ontleend aan Engels ball-point (pen) [1948; OED], ballpen, ball-pen [1946; OED], gevormd uit ball (zie bal 1) en point (zie punt 2 en pen).
Het balpenprincipe werd in 1938 gepatenteerd door de Hongaar László Biró, en in het Brits-Engels heet zo'n pen ook wel een biro [1947; OED] (nog in Collins Cobuild 1990). Na de Tweede Wereldoorlog werd de pen vooral in Engeland en de VS een hype, maar wegens de slechte kwaliteit geen blijvend succes. In Nederland kreeg toen wel de Engelse benaming ballpoint vaste voet aan de grond. Een succes werd wel de pen die de Fransman Marcel Bich vanaf 1950 produceerde onder de merknaam Bic, een nog steeds gebruikte soortnaam in het Frans en het BN. De leenvertaling kogelpen [1960; M.H.] (< Duits Kugelschreiber) is een tijdlang gepropageerd als de juiste Nederlandse term, maar wordt vrijwel uitsluitend in België gebruikt. Ook twee andere leenvertalingen, bolpunt en bolpen [voor 1963; M.H.] werden wel aanbevolen als 'beter Nederlands'. Nu is echter alleen de leenvertaling balpen algemeen gebruikelijk. Het BN kent naast bic ook nog stylo, ook uit het Frans.
Literatuur: M.H. (1963) 'Kogelpen', in: Nu Nog 11, 66; J. Scheurer (1961) 'Het taalgebruik in het Bedrijfsleven', in: OT 30, 12; Horst 1995, 46-47
Fries: ballpoint, ballpen
592.   balsamine
categorie:
leenwoord
Zie: balsemien
593.   balsem zn. 'hars, zalf'
categorie:
leenwoord
Mnl. balsame 'zalf' [1240; Bern.], balsaem 'zalf' [1465-85; MNW-R]; vnnl. balsem 'zalf' [1608; WNT].
Oude ontlening aan Latijn balsamum 'balsem, balsemstruik' < Grieks bálsamon 'balsemstruik of de hars daarvan'. Het Grieks heeft het woord misschien ontleend aan een Semitische taal. Over het algemeen neemt men aan dat het afkomstig is uit Hebreeuws bāsā́m 'aangename geur' (Jesaja 3:24), 'balsemplant' (Hooglied 5:1), 'welriekende stof' (Exodus 35:28), 'welriekende zalf' (1 Kronieken 9:30). Op dezelfde stam gaat Arabisch bašām 'zoet geurende boom', meer bepaald 'de boom van het Mekka-balsem (Commiphora opobalsamum)' terug.
Ohd. balsamo (nhd. Balsam); nfri. balsem; oe. balsam (ne. balm); on. balsamr (nzw. balsam); got. balsan.
In de Griekse Oudheid zijn de meeste soorten van de balsemboom afkomstig van het Arabische schiereiland. Een Arabische afkomst van het Griekse woord bálsamon is dus niet uitgesloten. In het Arabisch vindt men zowel balasān 'balsem' als balsam; deze vormen lijken echter een aanpassing aan een leenwoord uit Grieks bálsamon te zijn: de stam is opgerekt met een klinker en uit -am is een pseudo-achtervoegsel -an gecreëerd.
Literatuur: Masson 1967, 77-78; Philippa 1991
Fries: balsem
594.   balsemien zn. 'planten van het geslacht Impatiens'
categorie:
leenwoord
Nnl. balsamine 'balsemappel' [1663; Claes 1994a], balzamine [1776; Roches], balsamine [1839; Toll.], balsemien [1869; Toll.].
Ontleend aan Frans balsamine [1545; Rey] < Latijn balsamina 'balsemboom' < balsamum 'balsem(boom)', zie balsem. Naast deze vrij recente ontlening bestond ook een vorm mnl. balsamiere 'balsemboom' [ca. 1340; MNW] < Oudfrans balsamier (waaruit Nieuwfrans baumier 'mirreboom' voortkomt). Ook deze vorm gaat, met ander achtervoegsel, terug op Latijn balsamum.
Uit een soort van deze plantenfamilie wordt wondbalsem bereid.
Fries: balsemyn
595.   balts zn. 'paringsritueel van de mannetjes van bepaalde vogel- en vissoorten'
categorie:
leenwoord
Nnl. balts [1938; WNT Aanv.].
Ontleend aan Duits Balz 'id.' < mhd. balz [14e eeuw] < middeleeuws Latijn ballatio 'dans', afgeleid van Latijn ballāre 'dansen', zie bal 2.
Het woord komt verder nergens voor en had bovendien in het Middelhoogduits variaties falz en pfalz, wat het etymologiseren lange tijd bemoeilijkte. Omdat een balts in de eerste plaats slaat op de dansbewegingen op de grond van bepaalde hoendersoorten, en niet zozeer op vliegbewegingen of zang, stelt Venneman (2001) de ontlening aan middeleeuws Latijn ballatio voor. De beginklankvariaties verklaart hij aan de hand van de vormvarianten middeleeuws Latijn vallatio en pallacio, bij de laatste met aanpassing aan het Hoogduitse klanksysteem, waarin geen p- meer bestond.
Bij uitbreiding wordt de term ook wel gebruikt voor het (vogel)paringsritueel in het algemeen en in het bijzonder ook met betrekking tot vissen.
baltsen 'tot paring lokken'. Nnl. in baltsende kemphaantjes [1938; WNT Aanv.]. Ontleend aan Duits balzen 'id.'.
Literatuur: T. Vennemann (2001) 'Zur Etymologie von dt. Balz' in Sprachwissenschaft 26, 425-432
596.   baluster zn. 'kleine kolom'
categorie:
leenwoord
Nnl. baluster 'id.' [1739; WNT voorkant], balusters (mv.) [1825-27; WNT].
Ontleend aan Frans balustre 'gewelfde kolom' [1633; Rey], eerder al 'bloem van de granaatboom' [1529; Rey], dat via Italiaans balaustro en Latijn balaustium 'bloem van de wilde granaatappel' teruggaat op Grieks balaústion 'bloesem van de granaatboom'.
De welving van een baluster wordt vergeleken met de vorm van de kelk van de betreffende bloem. In de bouwkundige betekenis komt balaustro voor het eerst voor in Le vite de' più eccelenti pittoriscultori e architettori (1550-1568) van Giorgio Vasari, een werk dat eeuwenlang in heel Europa van grote invloed bleef, met name op het gebied van de architectuur. Van dit woord afgeleid is balustrade.
Fries: balúster
597.   balustrade zn. 'hekwerk'
categorie:
leenwoord
Nnl. balustrade 'borstwering' [1740; WNT borstwering], Eenige balusters, naast elkanderen geplaatst tusschen een voet- en dekstuk, maken een balustrade uit [1825-27; WNT].
Wrsch. niet via Frans balustrade [midden 16e eeuw], maar eerder rechtstreeks uit Italiaans balaustrata, een afleiding van balaustro 'baluster, bloem van de wilde granaatappel' [1550-68], zie baluster.
De eerste Nederlandse attestatie is te vinden in het Schilderboek van Gerard de Lairesse.
Fries: balustrade
598.   bamboe zn. 'plantengeslacht (Bambusa)'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord
Vnnl. Bambus (ev. of mv.) [1598; WNT afschutsel], bambos (ev.) [1616; WNT usance], bamboesen (ev. of mv.) [1631; WNT atap], bamboesen (mv.) [1636; WNT weg I], bambu (ev.) [1646; WNT]; nnl. bamboe (ev.) [1863; WNT wormsteek].
Ontleend aan Portugees mambu [1563], bambus [16e eeuw] < Maleis bambu, verzamelnaam voor een grassoort met hoge, houtige palmen en gelede bladeren < (wrsch.) een Dravidische taal in Zuid-West-India, zoals Kanara bambu, bombu. Het Maleise volkswoord voor de plant is buluh.
De eerste vermelding in een Nederlands werk is vande Indianen mambu genaempt, en van de Portugesen bambu [1596; WNT]. Er wordt verondersteld dat de vorm mambu het gevolg is van dissimilatie in het Portugees. De wetenschappelijke benaming is Bambusa, waarin de -s- wellicht afkomstig is van de Portugese meervoudsvorm. Ditzelfde meervoud heeft wrsch. geleid tot de oude vormen met -s, met als meervoud bamboezen, bamboesen (als in een vlot bamboesen met rottangs [1636; WNT]). In het Vroegnieuwnederlands komt slechts sporadisch een vorm zonder -s voor. Het is soms niet duidelijk uit te maken of in attestaties als een huis van bamboes de stofnaam of het meervoud is bedoeld, een onduidelijkheid die mede bijgedragen zal hebben aan de vorming van de stofnaam op -s. De vorm met -s is pas veel later weer als meervoud gezien, wat heeft geleid tot het nieuwe enkelvoud bamboe.
Hoogduits Bambus [17e eeuw], Fries bamboes [1836], ook 'schippersbezem' [1963] (later bamboe [1947]) en Vroegnieuwengels bambos [1599], bambouses (mv.) [1662], bambu [1681] (nu bamboo) zijn alle via het Nederlands ontleend.
bamboe bn. 'van bamboe gemaakt'. Nnl. bamboeze [1724; WNT verlustiging], bamboes [1712; WNT logement], bamboe [1893-1901; WNT pagger]. Bijvoeglijk gebruik van bamboe(s).
Fries: bamboe, bamboes
599.   bami zn. 'Chinees-Indisch gerecht'
categorie:
leenwoord
Nnl. Bami is een soort van dunne macaroni, gekruid met allerlei specerijen, bereid met ... [1897; WNT kikkerbil], bami [1907; Koenen].
Via het Maleis uit Min-Chinees bbāh 'varkensvlees' en bbnī 'noedels van tarwemeel', zie ook mie. Dit Chinese woord is via de kolonie Nederlands-Indië de Nederlandse taal binnengekomen. De meeste Chinezen in Nederlands-Indië waren sprekers van het Min, de taal van de Chinese provincie Fujian en het nabijgelegen eiland Taiwan.
In de vormvariant bakmi 'bami' wordt de glottisslag in de Min-vorm grafisch als k weergegeven.
In de veelvoorkomende samenstelling bami goreng 'gebakken bami' is het Chinese woord een verbinding aangegaan met het Maleise bn. goreng 'gebakken'.
bapao zn. 'gestoomd broodje met vulling', met vormvariant bakpao. Ontleend aan Min-Chinees bbāh 'varkensvlees' en bo 'wikkel'. In de jaren 1960 alleen op de Zeedijk in Amsterdam verkrijgbaar, maar later in heel Nederland een zeer populair gerecht. Vanaf de jaren 1990 hoeft de vulling evenwel niet meer van varkensvlees te zijn.
Fries: bamy
600.   bamzaaien ww. 'in den blinde trekken van de langste of kortste lucifer'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. bamzaaien 'raden van bijv. het aantal lucifers in de gesloten hand' [ca. 1940; pers.waarn.], [1972; Endt], ook banzaaien [1943; WNT Aanv.] met -n- < -m- door assimilatie aan de -z-.
Wrsch. gaat het om een ontlening aan Jiddisch baam zajen 'bij de zajen', waarin zajen ontleend is aan Hebreeuws zajin 'zevende letter van het Hebreeuwse alfabet', wat dan de letterafkorting van zonef 'staart, penis' (< Hebreeuws zānāv) zou kunnen zijn, aangezien er vaak 'strootje' getrokken wordt met lucifers. Het zou dus kunnen gaan om Jiddische geheimtaal voor 'bij de staart'.
De vaakst aangehangen etymologische verklaring gaat uit van ontlening aan de Japanse uitspraak van Chinees wan sui '10.000 jaren' (dus 'vele jaren'), wat sedert het eind van de 19e eeuw in Japan als heilwens geroepen wordt, oorspr. alleen tot de keizer: heika banzai 'hij leve vele jaren', en algemener 'hoera!'. Deze verklaring is echter weinig wrsch.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven