|
1. |
avocado zn. 'tropische boom en vrucht (Persea americana)' categorie: leenwoord, volksetymologie in brontaal Nnl. De boom, draagende eene vrucht, die Avoacat genoemd wordt [1770; WNT advocaat III], avocado of avocadopeer [1968; Mengelberg]. Ontleend aan verouderd Spaans avocado 'id.', ook 'advocaat (rechtsman)', en dus wrsch. een volksetymologische omzetting van Spaans aguacate 'avocado' [1560; Corominas], dat is ontleend aan Nahuatl (Azteeks) ahuacatl 'avocado' [1541; Friederici]. Door volksetymologie heeft aguacate via Spaans avigato ook nog Engels alligator(pear) 'avocado' [18e eeuw] opgeleverd. Het Nederlands heeft dit woord weer aan het Engels ontleend in de vorm alligatorpeer [1932; Winkler Prins]. De avocado wordt in het Nederlands naar aanleiding van haar vorm en haar boterachtige vruchtvlees ook wel boterpeer genoemd. Tevens bestaat de naam advocaatpeer. Van de vruchtnaam is misschien de alcoholische-dranknaam advocaat 2 afgeleid.
|
naar boven
|