1.   aveelzaad zn. 'keukenraapzaad (Brassica rapa)'
categorie:
geleed woord, metanalyse
Mnl. aveel 'winterraapzaad' [1468; MNHWS]; vnnl. naveel 'raap, knol' [1588; Kil.], pas later in de samenstelling aveelsat [1671; WNT Supp.]; nnl. aveelzaad [1854; WNT Supp.].
Samenstelling met een tweede lid zaad. Het eerste is in de spreektaal ontstaan door verkeerde woordscheiding van 'n naveel (met onbepaald lidwoord, zie ook arrenslee). Naveel is ontleend aan Frans naviel [1288], een verkleinwoord van Oudfrans nef 'plant, knol' [ca. 1174; Rey] (in het Nieuwfrans alleen nog navet met een ander verkleiningsachtervoegsel). Dit woord nef is ontwikkeld uit Latijn nāpus 'knol, koolzaad'; in andere Romaanse talen is dit Latijnse woord wel bewaard gebleven, bijv. Italiaans napo, Spaans nabo.
Met het woord aveelzaad werd zowel de plant zelf aangeduid als de zaden van deze plant, die vanwege hun oliehoudendheid de reden zijn waarom deze koolsoort wordt geteeld. Tegenwoordig is de benaming keukenraap gebruikelijker.


  naar boven