1.   lid 2 zn. 'deksel'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. lit, let eerst in de samenstelling oghe let 'ooglid', mv. oghe lede [beide 1287; CG II], elc eest sel hebben een lit 'iedere oven moet een deksel/deur hebben' [ca. 1424; MNW]; vnnl. der kannen lidt 'het deksel van de kan' [1607; WNT].
Mnd. lit, let 'deksel, ooglid, vensterblind, verkoopstalletje'; ohd. (h)lit 'deksel', oug(h)lit 'ooglid' (nhd. Lid alleen 'ooglid', Augenlid); ofri. hlid 'deksel, ooglid' (nfri. lid); oe. hlid 'deksel, bedekking, dak, deur' (ne. lid 'deksel', eyelid 'ooglid'); on. hlið 'opening, deur' (nde. led 'hek'); < pgm. *hlida- 'afdekking', afleiding van het werkwoord *hlīdan-, waaruit os. bihlīdan 'insluiten, bedekken', anthlīdan 'opengaan, ontsluiten'; ofri. hlidia 'van een afdekking voorzien'; oe. behlīdan 'bedekken, sluiten'; in het Nederlands niet geattesteerd.
Verdere herkomst onzeker. Men kan pie. *ḱlito- reconstrueren, dat wel beschouwd wordt als afleiding van dezelfde wortel *ḱlei- als in leunen; de betekenis 'bedekken' zou dan ontwikkeld zijn uit 'op iets steunen, hellen'. Ook verwantschap met helen 2 'bedekken' < pie. *ḱel- wordt voorgesteld. Een bezwaar is in beide gevallen dat er buiten het Germaans geen sporen zijn van de t in pie. *ḱlito-.
De algemene betekenis 'deksel' is in het Nederlands niet erg gebruikelijk geweest, maar bestaat nog in de uitdrukking die het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het lid op de neus (vooral NN; daarnaast ... het (BN)/ de (NN) deksel op de neus). Gewestelijk komt lid 'deksel' nog voor in het noorden en oosten van het Nederlandse taalgebied. Een belangrijke oorzaak voor het verdwijnen van het woord is de homonymie met lid 1.
Literatuur: Kieft 1938, 97-107
Fries: lid


  naar boven