1.   insect zn. 'ongewerveld, zespotig, uit drie delen bestaand type dier'
categorie:
leenwoord
Nnl. insect in de boektitel Metamorphosis insectorum Surinamensium, ofte verandering der Surinaamsche insecten [1705; Picarta].
Ontleend, al dan niet via Frans insecte 'id.', aan Latijn īnsectus, verl.deelw. van īnsecāre 'insnijden', gevormd uit in- 3 'in-' en secāre 'snijden', zie sectie. Latijn īnsecta (onzijdig mv.) werd door Plinius gebruikt als leenvertaling van Grieks éntoma 'insecten', de onzijdige meervoudsvorm van het bn. éntomos, bij entémnein 'insnijden', dat gevormd is uit en- 'in' en témnein 'snijden', zie tonsuur.
In het Grieks (Aristoteles), en in navolging daarvan in het Latijn, noemde men deze dieren zo vanwege de karakteristieke vorm van de meeste insecten. Plinius schrijft in zijn Naturalis Historia (boek XI): '(deze dieren) worden terecht allemaal insecten (insecta) genoemd, vanwege de insnijdingen, soms op de plaats van de nek, soms bij de taille, die het lichaam verdelen in afzonderlijke delen, die slechts door een buisje bijeen worden gehouden'. In het Nederlands hebben voor insecten ook namen bestaan die zijn afgeleid van kerf 'insnijding, inkeping' en kerven 'insnijden', zoals vnnl. korve, ghe-korve [1599; Kil.] en nnl. kerfdieren [1891; WNT kerfdier]. In het Duits bestaat naast het gebruikelijke Insekten nog steeds de alternatieve benaming Kerbtiere, bij Kerbe 'kerf'.


  naar boven