1.   inrichten ww. 'geschikt maken voor een bepaald doel'; (BN) 'organiseren'
categorie:
leenvertaling, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. inrichten 'ordenen, regelen', in dat hy tot nut van (de menschelyke saamenleeving) ... zyne daaden zou inrigten [1765; WNT], daar naar is zyn geheel plan ingericht [1785; WNT], '(een huis, kamer, ruimte e.d.) geschikt maken voor gebruik' in dat hy alles zo inricht (op zijn buitenverblijf), als hy gelooft, dat meest zal voldoen aan eene Vrouw van een goeden smaak [1785; WNT], eene geschikte, opzettelijk daartoe ingerigte ... vergaderplaats [1826; WNT].
Leenvertaling van Duits einrichten 'inrichten, geschikt maken voor gebruik; ordenen, regelen' [15e eeuw; Pfeifer], gevormd uit ein, zie in, en richten in de betekenis 'geschikt maken, in orde brengen', zie richten. In het Nederlands kwam deze betekenis bij richten nauwelijks voor, alleen in de 17e eeuw bij Hooft.
De betekenis 'inrichten van een huis, ruimte e.d.' is algemeen; de betekenis 'regelen' is in het NN verouderd, behalve in de vaste verbinding (iets, alles) erop inrichten (om) 'zodanig regelen dat een bepaald doel kan worden bereikt'. In het BN is inrichten een algemeen gebruikt woord voor 'organiseren', ook bijv. in de termen inrichtende macht 'bevoegd gezag (bijv. van een onderwijsinstelling)' en inrichtend comité 'organisatiecomité'.


  naar boven