1.   inkt zn. 'vloeistof waarmee men schrijft, tekent, drukt etc.'
categorie:
leenwoord
Mnl. hi hadde perkement ende inct [1300-50; MNW-R], dat swert inct 'de zwarte inkt' [1351; MNW-P]; vnnl. inckt, enckt en ook inck [1599; Kil.].
Ontwikkeld uit een Rijnlandse vorm enket, die in de tijd van de Duitse keizers in Trier moet zijn ontstaan uit Laatlatijn encautum, encaustum, de naam voor de rode inkt die de Griekse en Romeinse heersers gebruikten voor hun handtekeningen, later algemener 'inkt' (Frings 1966). Het Latijnse woord is het zelfstandig gebruik van encaustus 'geschilderd door het inbranden van met was gemengde kleuren' (een techniek in de schilderkunst uit de klassieke tijd, Nederlands encaustiek), ontleend aan Grieks énkauston 'id.', letterlijk 'het ingebrande' en gevormd uit en 'in' en het werkwoord kaíein 'branden', zie kalm.
De jongere, maar tegenwoordig alleen nog gewestelijke vormen ink en enk zijn ontleend aan Oudfrans enca [11e eeuw; Rey] (Nieuwfrans encre), dat op hetzelfde Latijnse woord teruggaat.
De Latijnse vorm is nog duidelijk herkenbaar in de rechtstreekse ontleningen (bijv.) Italiaans inchiostro en Tsjechisch inkoust.
Rode inkt werd in de Romeinse tijd onderscheiden van atramentum 'zwarte inkt'. Dat laatste woord behoort tot de oudste laag van Romaanse leenwoorden in de Germaanse talen, bijv. Oudsaksisch aterment [12e eeuw] en Middelnederlands aterment [1287; CG II, Nat.Bl.D]. Het werd in het Duits vanuit het zuiden verdrongen door Tinte (< Romaans tincta bij het Latijnse werkwoord tingere 'drenken, indopen') en in het Nederlands door inkt, evenals in het Fries en dialectisch in het Duits.
Literatuur: Frings 1966, 158-160; Frings 1968, 103-107


  naar boven