1221.   gedecideerd bn. 'beslist'
categorie:
geleed woord
Nnl. het is een gedecideerde Oranjeklant ' het is een overtuigde Oranjeklant, beslist een Oranjeklant' [1800; WNT Supp. antirevolutionair], heel gedecideerd vragen 'heel stellig, heel gericht vragen' [1889; WNT decideeren].
Verl.deelw. van het inmiddels nauwelijks meer gangbare werkwoord decideren, zie hieronder.
decideren ww. 'beslissen'. Vnnl. decideren 'beslissen' [1520; MNHWS], 'een beslissing nemen, vonnis vellen inzake' [na 1558; WNT wijzen], "besleghten, vonnissen" [1650; Hofman] < Frans décider (de) 'beoordelen, vaststellen' [1403; TLF], '(juridisch) een geschil regelen' [1546; Rey] < Latijn decīdere 'een overeenkomst treffen', letterlijk 'afhakken', gevormd uit het voorvoegsel de- (sub b) 'vanaf' en het werkwoord caedere 'houwen, hakken', verwant met heien.
1222.   gedeelte zn. 'deel van een geheel'
categorie:
geleed woord
Mnl. eerst ook zonder het achtervoegsel -te: so wien so uan yemens doet ghedeel gheualt 'al wie als gevolg van iemands dood een erfdeel toekomt' [1237; CG I, 38], heen derde ghedeel 'een derde gedeelte' [1297; CG I, 2449], ghedeilte 'toekomend erfdeel (van dochters)' [1340-60; MNW-R], dat Adam gemaect es van acht stucken ... ende leert hier ... waer men elc gedeel sal kinnen 'dat Adam gemaakt is uit acht stukken en verneem nu waaraan men ieder deel kan onderscheiden' [1351; MNW gedeel], ghedeilte 'toekomend erfdeel (van een broer)' [1432; MNW-R], hi moet haer gheuen een ghedeilte van sinen goede 'hij moet haar (de vrouw die hij verstoot) een (haar toekomend) gedeelte van zijn bezit geven' [1462; MNW-P]; vnnl. het Noorderste Gedeelte deser Stadt 'het meest noordelijke deel/kwartier van de stad' [1671; WNT uitschieten]; nnl. een gedeelte der lading 'een deel van de lading' [1734; WNT Supp. averij], een ... gedeelte van een gebouw 'een deel van een gebouw' [1740; WNT Supp. attisch], het onderste gedeelte 'het onderste deel (van een brief)' [1786; WNT].
Collectiefafleiding van deel met ge-te. Uit de oorspronkelijke collectieve betekenis van verzameling van (enkele) delen ontwikkelde zich weer de concrete betekenis van deel, zodat deel en gedeelte vaak hetzelfde betekenen en door elkaar worden gebruikt.
In het mnl. bestonden g(h)edeel en g(h)edeelte naast elkaar; gedeelte betekende eerst vooral 'deel waar iemand recht op heeft, erfdeel, uitkering uit de verdeelde boedel'; gedeel had vergelijkbare betekenissen en daarnaast de algemenere betekenis 'onderdeel van een geheel', die later door gedeelte is overgenomen.
1223.   gedegen bn. 'zuiver (van metalen); degelijk'
categorie:
geleed woord
Mnl. gedegen 'gezond, mooi, voortreffelijk', bijv. in: "Die harde vroet was ende wijs/ Ende oc in dogden wel gedegen" 'die zeer verstandig en wijs was en ook voortreffelijk (letterlijk: goed ontwikkeld, tot volle wasdom gekomen) in deugden' [1265-70; CG II, Lut.K].
Gedegen is het verl.deelw. van gedijen, mnl. gedien 'groeien, tot wasdom komen', dat oorspr. sterk was. De -g- is het gevolg van grammatische wisseling (zoals ook in de vorm zagen bij zien). Zie ook degelijk, terdege.
Os. githigan, ohd. gedigan, gadigan, mhd. gediegen, mnd. gedegen (< nzw. gedigen).
Gedegen is bewaard gebleven in twee betekenissen. De eerste is afkomstig van de betekenis van mnl. gedien 'van vloeibare in vaste toestand overgaan (stollen)'; het verl.deelw. betekent dan 'dicht, ineengedrongen' en vandaar 'zuiver, niet met andere metalen verbonden'. De tweede betekenis, 'kundig, degelijk' komt van gedien 'gunstig uitvallen, goed gevolg hebben' voortgekomen uit 'groeien, worden'.
Literatuur: Schröder 1980, 93
1224.   gedeisd bn. 'rustig'
categorie:
geleed woord
Altijd in de verbinding zich gedeisd houden 'zich stil, onopvallend houden': nnl. hou je gedeisd, ouwe plafondengel [1955; WNT Aanv.], Jules, hou je gedeist, ik heb geen trek in een kogelgaatje tussen m'n ogen [1968; WNT Aanv.].
Het als bn. gebruikte verl.deelw. van het Bargoense werkwoord deizen 'zich stil houden, mond houden', zoals in deisje, deize! 'hou je mond, stil zijn!' [1906; Moormann], dat misschien hetzelfde is als het mnl. deisen, 'achteruitgaan, terugwijken', een oude variant van deinzen. Deze hypothese wordt bevestigd door varianten als deins je! 'pas op, hou je gemak' [1927; Moormann], hoewel het ook mogelijk is dat die door associatie met (terug)deinzen zijn ontstaan.
Mnl. deisen 'achteruitgaan, terugwijken' niet te verwarren met mnl. deisen 'huiveren, rillen', dat bij de etymologie van deinzen ook wel gesuggereerd wordt, maar dat vooral semantisch gezien moeilijk verwant kan zijn met gedeisd.
1225.   gedenken ww. 'zich herinneren; in ere houden'
categorie:
geleed woord
Mnl. gedenkit an uwer manheit 'denk aan uw mannelijkheid' [1201-25; CG II, Floyr.], Abraham ghedochte tien stonden Loths sijs neuen 'Abraham dacht toen aan Loth, zijn neef' [1285; CG II, Rijmb.], dair si miins bi ghedenken 'waarbij zij mij gedenken' [1292; CG I, 1741], doe ghedochten si hem te dodene 'toen bedachten zij dat ze hem zouden doden' [1348; MNW-P], ghedencke dattu noch best een mensche 'bedenk, dat je nog een mens bent' [1340-60; MNW-R], datmen haers sal ghedencken altoes 'dat men haar altijd zal gedenken, nooit zal vergeten' [1460-80; MNW-R].
Afleiding van denken met het voorvoegsel ge-, dat hier de mediale betekenis 'met, mee' heeft en aangeeft dat het onderwerp met zichzelf in overleg is, bij zichzelf denkt.
Os. githenkian (mnd. gedenken); ohd. gidenchen (nhd. gedenken 'gedenken, vermelden'); oe. gethencean, gethencan.
1226.   gedeprimeerd
categorie:
geleed woord
Zie: deprimeren
1227.   gedeputeerde
categorie:
geleed woord
Zie: deputatie
1228.   gedetineerde
categorie:
geleed woord
Zie: detineren
1229.   gedicht zn. 'in verzen opgesteld stuk'
categorie:
geleed woord
Mnl. sine hadden al verstaen die wart van din gedichte 'zij hadden de woorden van jouw geschrift helemaal niet gehoord' [1265-70; CG II, Lut.K], van arabie tellet tghedichte 'Over Arabië vertelt het geschrift' [1285; CG II, Rijmb.], soe willic dit gedicht volmaken 'dus wil ik dit gedicht voltooien' [1340-60; MNW-R], ic bid u oec ... dat ghi van die materi maect een goet ghedicht 'ik verzoek u ook dat u over deze stof een mooi gedicht maakt' [1470-90; MNW-R]. Het woord komt ook veel zonder voorvoegsel voor: eer wi dit dicht uan hem begonnen 'eer wij dit geschrift (in verzen) over hem begonnen' [1265-70; CG II, Lut.K], so wil ic swighen ende mijn reden sluten ende mijn dicht eynden 'dus zal ik zwijgen en mijn betoog afsluiten en mijn geschrift (in proza) beëindigen' [1437; MNW-P].
Afleiding van dichten 2 met het voorvoegsel ge- (sub b en d) in de zin van herhaling van de handeling en van het resultaat van de handeling.
Mhd. getihte, geticht 'gedicht' (nhd. Gedicht); nfri. gedicht 'id.'; zonder voorvoegsel: ohd. dikta 'optekening', oe. diht 'orakel', ofri. dicht 'geschrift, bericht'; on. dikt 'Latijns geschrift' (nzw. dikt 'gedicht').
In het mnl. komen de vormen dicht, zonder voorvoegsel, en gedicht naast elkaar voor, in dezelfde betekenissen, eerst 'geschrift, vertelling' in het algemeen, dan 'geschrift in verzen'. De kortere vorm verdwijnt in de loop van de 19e eeuw, vooral uit het NN, behalve in samenstellingen, bijv. dichtbundel 'bundel gedichten', dichtregel 'versregel', en hekeldicht 'satire', heldendicht 'epos', leerdicht 'gedicht ter lering', treurdicht 'klaaglied, elegie'.
1230.   gedierte zn. 'dieren'
categorie:
geleed woord
Mnl. alle viervoete ghedierte 'alle viervoetige dieren' [1399; MNW-P], ghedierte 'dieren' [1461; MNW], wolven ende ander ghedierten (mv.) 'wolven en andere dieren' [1480; MNW-P]; vnnl. wat si doen connen teghen wilde ghedierte 'wat zij doen kunnen tegen wilde dieren' [midden 16e eeuw; MNW]; ghedierte 'diersoort' in omschrijvingen als hyaena ... een wreet ghedierte dat selfs leert spreken [1562; Kil.].
Collectiefafleiding van dier met ge-te.
Mhd. getierze (nhd. Getier).
In de huidige spreektaal heeft gedierte meestal een negatieve connotatie: gedierte is wild, dus gevaarlijk, gedierte is een grote onoverzichtelijke menigte dieren, het verspreidt misschien wel ziektes, etc.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven