1.   compost zn. 'meststof uit afval'
categorie:
leenwoord
Vnnl. compost 'mest' [ca. 1540; Kampen 1980]; nnl. compost 'meststofmengsel' [1847; Kramers].
Ontleend aan Engels compost 'mengsel voor bemesting' [1587] < Oudfrans compost 'samenstelling, inrichting, toestand' < middeleeuws Latijn compostum < Latijn compōsitum 'het samengestelde', het gesubstantiveerde verl.deelw. van compōnere 'samenstellen', zie componeren.
In deze betekenis is compost een herontlening van een woord dat al in het Middelnederlands bestond: compost 'soort kruidenwijn' [1400-50; MNHWS], 'iedere ingemaakte of ingelegde spijs' [15e eeuw; MNW], wat de voorloper is van het tegenwoordige compote. Frans compost in de betekenis 'compost' [1732] is ook aan het Engels ontleend.
Literatuur: H. van Kampen e.a. (1980) Het zal koud zijn in 't water als 't vriest, Den Haag, 118-141
Fries: kompost


  naar boven