1.   sober bn. 'matig, eenvoudig'
categorie:
leenwoord
Mnl. Sijt sober ende waect 'wees matig en blijf wakker' [1348; MNW-P], een sober ende cranck loon 'een bescheiden en gering loon' [1470; MNW].
Ontleend aan Frans sobre 'matig' [ca. 1180; TLF], ook 'deugdzaam' [ca. 1170; TLF], een ontlening aan Latijn sōbrius 'niet dronken, matig, verstandig', dat gevormd is uit ēbrius 'dronken', waarvan geen zekere etymologie bekend is, en vermoedelijk een element *se-, dat 'scheiding, gemis' aanduidt.
Fries: sober


  naar boven