1.   deduceren ww. 'logisch afleiden, concluderen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. deduceren 'ontvouwen' [1546; MNHWS], deduceren 'uiteenzetten, te kennen geven verklaren; afleiden' [1553; Werve].
Ontleend aan Latijn dēdūcere 'wegbrengen, verdrijven uit, ontlenen, afleiden', gevormd uit het voorvoegsel dē- 'weg (van)' (zie de-) en het werkwoord dūcere 'leiden', zie conducteur.
deductie zn. 'redenering, resultaat van die redenering'. Mnl. deductie 'aftrekking, korting' [1371-72; MNHWS]; vnnl. deductie 'grondige uiteenzetting' [1565; WNT Aanv.]; nnl. deductie, o.a. 'het bewijzen, afleiding' [1669; Meijer]. Ontleend aan Latijn deductio 'korting; het voortzetten van de redenering', afleiding van dēdūcere.


  naar boven