1.   genie 1 zn. 'die zeer begaafd is; vernuft'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. genie 'vernuft, talent' [1732; WNT], 'geniaal persoon' in hoe men my als een genie zoude behandelen [1785; WNT verbieden].
Ontleend aan Frans génie 'begaafd persoon' [1686; Rey], eerder al 'talent, vernuft' [voor 1674; Rey] en 'eigenschappen (van iets of iemand)' [1532] < Latijn genius 'beschermgeest', en daarom ook 'persoonlijke eigenschappen, karakter, vernuft', afgeleid van genus (genitief generis) 'geslacht, voortbrenging', bij gignere 'voortbrengen, verwekken', en verwant met kunne en kind. Het woord was in het Nederlands aanvankelijk een de-woord. In 1832 vermeldt Bilderdijk, die zelf van de genie 'het karakter, het vernuft' spreekt, dat het gebruik van het in deze betekenissen gewoon is geworden; wrsch. is dit gebeurd naar analogie van het-woorden als talent, verstand, vernuft, karakter, enz. (WNT). Zie ook genie 2 en genius.
geniaal bn. 'zeer begaafd'. Nnl. eerst genialisch "sterkgeestig, krachtig" [1824; Weiland]; dan geniaal: geniaalste aller geniale veerschippers 'begaafdste van alle begaafde veerschippers' [1841; WNT uitvoerbaarheid], geniaal 'zeer knap, geproduceerd door een genie' [1853; WNT vloek I]. Ontleend aan Hoogduits genial, sinds Schiller (1759-1805) gebruikt als verkorting van genialisch [18e eeuw], afgeleid van Genie. Het woord genialisch zou formeel ontleend kunnen zijn aan Latijn geniālis, maar niet qua betekenis, want de Latijnse betekenis was 'gewijd aan de beschermgeest, vrolijk, feestelijk'; die betekenis werd ontleend in het Engels [1746; BDE], waar genial nu alleen nog 'vriendelijk, aardig' betekent. Frans génial in de betekenis 'buitengewoon begaafd' stamt van 1837 (Rey).


  naar boven