|
1. |
twintig telw. '20' categorie: geleed woord Mnl. twintech, twintich in tuintech daghen '20 dagen' [1236; VMNW], tvintich pont '20 pond' [1280; VMNW]. Gevormd bij de oude mannelijke vorm twen(e) van het telwoord twee met het tot achtervoegsel geworden -tig, waarmee de tientallen van twintig tot negentig zijn gevormd. De -i- uit -e- is een westelijke klankontwikkeling voor -n- plus medeklinker, zoals ook in sint en verminken. Os. twēntig (mnd. twintich); ohd. zweinzug (nhd. zwanzig); ofri. twintich (nfri. tweintich); oe. twēntig (ne. twenty); on. tuttugu (nijsl. tuttugu); < pgm. *twaina-tigu-. Fries: tweintich
|
naar boven
|