1.   militair bn. 'betreffende het krijgswezen'; zn. 'krijgsman, soldaat'
categorie:
leenwoord, substraatwoord in brontaal
Vnnl. eerst het bn. militair 'betreffende het leger, behorend tot het leger' in vergetende alle discipline militaire [1586; WNT], militaire personen [1633; WNT], hooge ende lage militaire officieren [1641; WNT vuurwerker I], ook als zn. militair 'krijgsman, soldaat' in ses a seven militaire 'zes à zeven militairen' [1650; WNT antichambre].
Ontleend aan Frans militaire 'betrekking hebbend op het leger' [1508; TLF], eerder al 'behorende tot het leger' [1352-56; TLF], ontleend aan Latijn militāris 'betreffende soldaten of oorlog'; dat is een afleiding van mīles (genitief mīlitis), 'soldaat', Oudlatijn meiles, wellicht een woord uit het Etruskisch. Het zn. militair 'iemand behorend tot het leger' is mogelijk opnieuw ontleend aan Frans militaire 'id.' [1663; TLF], het zelfstandig gebruikte bn.
militie zn. 'uit de bevolking opgeroepen krijgsmacht'. Vnnl. milicie, militie 'krijgsvolk, leger' [1630; WNT]; nnl. militie 'krijgsmacht gelicht uit de bevolking' [1795; WNT]. Ontleend, al dan niet via Frans militie, milicie 'leger, militaire organisatie' [1372; FEW], aan Latijn mīlitia 'militaire dienst, oorlogvoering', zie hierboven.
Fries: militêr ◆ milysje


  naar boven