1.   milieu zn. 'kring waarin iemand verkeert; leefklimaat'
categorie:
leenwoord
Nnl. milieu 'maatschappelijke omstandigheden, sociale omgeving' in de toestand uit het "milieu" verklaren [1888; WNT Aanv.], een milieu van luxe [1897; WNT Aanv.], milieu 'natuurlijke leefomstandigheden van dieren en planten' [1937; Winkler Prins], 'schei- of natuurkundige omgeving' in een zuur milieu [1947; WNT Aanv.], 'geheel van natuurlijke en historisch gegroeide leefomstandigheden op aarde' in deze diepe ingreep in het milieu [1972; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans milieu 'kringen en omstandigheden waarin iemand verkeert' [1846; TLF], 'leefomgeving' [1809; TLF], eerder al 'fysieke omstandigheden' [1639; TLF], veel eerder al onder meer 'plaats in het midden' [1130; TLF]. Frans milieu is gevormd uit mi- 'middel-, midden-', en lieu 'plaats'; hierin is mi- ontwikkeld uit Latijn medium 'middel, midden', zie medium; en lieu < Oudfrans leu, loc uit Latijn locus 'plaats', zie locatie.
De herkomst van de betekenis 'leefklimaat van mens, dier en plant' is onbekend: deze komt ook voor in het Frans en in de Skandinavische talen, en bij Duits Umwelt 'milieu', letterlijk 'omgeving'. In de jaren 1970 werden er vele samenstellingen gevormd, zoals milieubeheer, milieubewust, milieuvervuiling, milieuvriendelijk (WNT Aanv.).
Fries: miljeu


  naar boven