1.   vacant bn. 'onbezet'
categorie:
leenwoord
Vnnl. vacant 'onbezet (van ambt)' in stragiers ghoet ende vacant wesende 'vacant goed' [1563; Stall. III, 389]; Abdijen, die ... Vacant werden 'abdijen waarvan het beheer vrij kwam' [1569; iWNT].
Ontleend, al dan niet via Frans vacant 'beschikbaar (o.a. van ambt)' [1557; Rey], eerder al 'zonder eigenaar' [1378; Rey] en 'zonder ambtsbekleder' [1207; Rey], aan Latijn vacāns (genitief vacantis), teg.deelw. van vacāre 'leeg, vrij, zonder beheerder of eigenaar zijn', dat vermoedelijk is afgeleid van een bijvoeglijke stam *wako- 'leeg'.
Italisch *wako- gaat wrsch. terug op pie. *h1uh2-ko- en is dan afgeleid van de wortel *h1ueh2- 'verlaten, opgeven, ophouden' (LIV 254), waarbij wrsch. ook Latijn vānus 'leeg; vergeefs' en zie wan(-).
In het Middelnederlands bestond al eerder een werkwoord vaceren 'onbezet zijn' [1381; MNW], dat ontleend is, mogelijk via Frans vaquer 'vacant zijn' [1265; Rey], aan Latijn vacāre.
Fries: fakant


  naar boven