|
1. |
vaarwel zn. en tw. 'het ga je goed' categorie: geleed woord Mnl. vaert wel 'het ga je goed' in Vaert wel ende leuet scone 'vaarwel en leef zoals het hoort' [1340-60; MNW-P]; vnnl. vaer wel [1612; iWNT verloven I], Vaertwel [1618; iWNT zorgen], nnl. vaarwel [1710; iWNT]. Gebiedende wijs van varen 2 in de Middelnederlandse betekenis 'gaan' en het bijwoord wel 1 'goed'. De vormen met -t zijn van oorsprong meervoudsvormen. In de loop van de tijd werd de vorm zonder -t de standaardvorm, ook als er meer personen werden aangesproken. Fries: farwol
|
naar boven
|