1.   beer 3 zn. 'mest, poep'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. in de plaatsnamen Birni 'Bern (Gelderland)' [709; Gysseling 1960, 128] en Birbais 'Bierbeek (Brabant)' [1034; Gysseling 1960, 141]; mnl. bere 'drek, slijk' [ca. 1380-1425; Toll.], beer [ca. 1500; MNW]; vnnl. ook berm(e), barm 'beer, dikke modder; etter, gif' [1599; Kil.].
Mnd. barm, berm 'gist' (nhd. Bärme); oe. bearm, beorma 'gist, droesem' (ne. barm).
Buiten het Germaans verwant met Latijn fermentum 'gist' (zie fermenteren) < pie. *bher- 'opborrelen', maar gezien het betekenisveld en deze beperkte verspreiding is het wrsch. een substraatwoord.
Kil. 1588 heeft vormen met -n-: bern(e), breyn 'drek, mest', die misschien beïnvloed zijn door Oudfrans bren, bran 'zemelen' [12e eeuw].
Tegenwoordig is het woord verouderd, behalve in de samenstelling beerput [1879; WNT ton I].
Literatuur: Taalatlas 1, 7 (gier)


  naar boven