1.   heuglijk bn. 'gedenkwaardig, verblijdend'
categorie:
geleed woord
Mnl. huogelik 'verblijdend' [1270-90; CG II, Moraalb.], hogelijc, huegelijc 'veugdevol, vrolijk, blij' in miin herte es ... blider hogheliker dant noeyt was 'mijn hart is blijer en vrolijker dan ooit tevoren' [1438; MNW-R], met eenen huegheliken moede 'met een blij gemoed' [eind 14e eeuw; MNW]; vnnl. ook 'gedenkwaardig' in dien heuchelyken dag [voor 1696; WNT].
Afleiding van heug, mnl. ook hoghe, in de verouderde betekenis 'vreugde'.
Ohd. hugelīh 'verblijdend'.
Oorspr. kon dit woord ook op vrolijke mensen slaan, zo nog bij Hooft [17e eeuw], later alleen op verblijdende, vreugde gevende zaken. Onder invloed van het werkwoord heugen, dat zijn Middelnederlandse betekenis 'verblijden' was kwijtgeraakt aan verheugen en dat in het Nieuwnederlands alleen nog 'gedenken, onthouden', later 'in de herinnering zijn' betekende, kon heuglijk ook 'gedenkwaardig' gaan betekenen, zij het altijd in postief opzicht.


  naar boven