1.   genegen bn. 'bereid (tot); welwillend'
categorie:
geleed woord
Mnl. geneghen 'de neiging hebbend' in quaden, die zijn te sonden gheneghen 'slechte mensen, die tot zonden geneigd zijn' [1350-1400; MNW-R], ook 'bereid (tot); welwillend', in toten peise ... was hertoge Jan seere geneghen 'hertog Jan had veel animo voor deze vrede' [1432; MNW-R], tot u so en is hi niet gheneghen 'u bent het niet naar wie zijn welwillendheid uitgaat' [1470-90; MNW-R].
Verl.deelw. van het sterke werkwoord nijgen in de verouderde betekenis 'overhellen (tot)', gebruikt als bijvoeglijk naamwoord; als men ergens toe genegen is, helt men er dus toe over.
Na het Vroegnieuwnederlands is de betekenis 'overhellen tot een gevoel, een denkwijze etc.' grotendeels overgenomen door het zwakke werkwoord neigen, dat er het causatief van is; zo is ook van genegen de oude betekenis 'de neiging, de inclinatie hebben (tot, om)' overgenomen door geneigd.
genegenheid zn. 'affectie, warme gevoelens'. Vnnl. genegen(t)heid 'liefde voor' in de goede affectie ende gheneghentheijt die hij draghende was totter weerdegher const vander Rethorijcke 'de grote affectie en liefde die hij de waardige kunst der retoriek toedroeg' [1512; WNT waardig], ook nog in neutrale, en dus negatief te gebruiken zin: ghenegentheyt tot alle boosheyt 'de boze inclinatie en neiging tot alle kwaad' [1539; MNW-R]. Afleiding met het achtervoegsel -heid van genegen. De neutrale betekenis is later overgenomen door neiging en geneigdheid, zie neigen. De -t- achter genegen in de oudste en sommige andere vindplaatsen is paragogisch, zoals in gelegenheid. ◆ toegenegen bn. 'vriendschappelijk gezind, toegedaan'. Vnnl. toegenegen, oft toegeneycht 'genegen; toegedaan' [1573; WNT], i.h.b. als slotformule in brieven, bijv. U E. Toegeneghen dienstwe Broeder 'uw liefhebbende dienstwillige broeder' [1632; WNT]; nnl. hy is my heel toegenegen 'hij is mij heel vriendschappelijk gezind' [1710; WNT]. Verl.deelw. van vnnl. toenijgen 'overhellen tot', dus 'zich welwillende betonen, genegen zijn', gevormd uit toe en nijgen. Eerder bestond al mnl. toegeneicht 'overhellend tot, genegen', van een vergelijkbaar werkwoord toeneigen; dat is echter na de 17e eeuw vrijwel verdwenen.


  naar boven