1.   leeg bn. 'niets bevattend'
categorie:
geleed woord
Mnl. ledeg 'niets doende' [1240; Bern.], die wise man die en is geen tit ledig 'die verstandige man is geen moment zonder werk' [1270-90; CG II], 'vrij, ongehinderd; onbezet, onbebouwd' in dat daer enech guet ledech leghet 'dat daar enig land onbebouwd ligt' [1277; CG I], ende lietense vri ende ledech gaen 'en lieten haar ongehinderd gaan' [1276-1300; CG II], vri ende lediech ... clarlike van allen tynse 'volkomen vrij van alle belasting' [1292; CG I], ledeghen wiven 'hoeren' [1330; MNW]; vnnl. ledich, ook 'niets bevattend' [1599; Kil.], de ledige Kruythoorns 'de lege kruithoorns' [1599; WNT]. De vorm leeg voor het eerst in leechluyden 'ambtelozen' [1530; MNW].
Leeg is ontstaan uit de oorspr. vorm ledig door syncope van de intervocalische -d-.
Mnd. ledich 'vrij, ongebonden'; mhd. ledic 'id.' (nhd. ledig 'ongehuwd'); ofri. lethich, lethoch 'vrij, ongehinderd' (nfri. leech, liddich); oe. liðig 'vrij, ongebonden, flexibel' (ne. dial. lithy); on. liðugr 'beweeglijk, ongehinderd' (nzw. ledig); < pgm. *liþiga-, liþuga-. Hierbij ook de werkwoordsafleidingen: mnl. ledigen (zie onder); mnd. lēdegen, ledegen; mhd. erledigen; ofri. lethogia; alle 'vrij (enz.) maken'.
Verdere herkomst onduidelijk. Er zijn geen verwante woorden buiten het Germaans. Wat de vorm betreft lijkt het woord dan ook een oude, intern Germaanse afleiding met -ig van pgm. *liþu- 'gewricht, ledemaat, onderdeel van een samengesteld geheel', zie lid 1. De oorspr. betekenis met betrekking tot personen zou dan zijn geweest 'voorzien van ledematen, de beschikking hebbend over zijn ledematen', vanwaar 'beweeglijk' > 'ongebonden, vrij'.
In het Middelnederlands heeft dit woord nog slechts de betekenis 'vrij, onbelemmerd' in diverse betekenisnuances, zowel van personen als van zaken. Deze zijn tegenwoordig alle verouderd en slechts nog herkenbaar in enkele vaste verbindingen, zoals leegloper 'nietsnut, nietsdoener', lege tijd 'vrije tijd', zich onledig houden met 'zich bezighouden met', ledigheid is des duivels oorkussen. In het West-Vlaams bestaat nog steeds de betekenis leeg 'lui'. De huidige betekenis 'niets bevattend' (uitsluitend van zaken) is pas Vroegnieuwnederlands.
De woordvorm met d komt alleen nog voor in formeel taalgebruik, bijv. in het begrip ledig gewicht in wetteksten over voertuigen.
legen ww. 'leeg maken'. Mnl. ledighen 'afkopen; bevrijden', in daermen mede ledechde dat goeth dat die prister heuet ... jegen die templire '(geld) waarmee men het land dat de priester heeft, (los)kocht van de tempeliers' [1248-71; VMNW], ic ledichde u van groten seere 'ik bevrijdde u van groot leed' [begin 14e eeuw; MNW], ledeghen 'leeg maken' [ca. 1440; Harl.]; met d-syncope in vnnl. 't gemoed ik leegh 'ik maak het gemoed vrij' [ca. 1610; WNT]. Afleiding van het bn. ledig, leeg.
Fries: leech 'niets bevattend', liddich 'zonder werk' ◆ leegje


  naar boven