1.   poelier zn. (NN) 'handelaar in gevogelte en wild'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Vnnl. poellier 'handelaar in geslacht gevogelte' in de vleeschouwers ende oock de poelliers [1571; WNT], poellier .j. hoenderman [1599; Kil.]; nnl. ook de vorm polinier 'handelaar in gevogelte en wild' in Geen Polinier ... (zal) eenig Wildt ... mogen verkopen buiten den tijd [1752; WNT], poelier 'id.' in dat gij bij alle poeliers rondzendt om een soort van gevogelte [1840; WNT].
Wrsch. ontleend aan Oudfrans poulier, poullier [1289; FEW] < Latijn pullārius 'oppasser van de heilige kippen', gevormd met het achtervoegsel -arius, zie -aar, van pullus 'jong dier, kuiken; heilige kip', verwant met veulen. Een andere mogelijkheid (Salverda de Grave) is dat poelier zelfstandig in het Nederlands is gevormd met het achtervoegsel -ier, van Frans poule 'kip' < Latijn pullus; er bestaan ook varianten als poelenier, polenier, poeldenier, die in het Nederlands gevormd kunnen zijn van poule met het achtervoegsel -enier, variant van -ier; na de -l- kon dan een overgangsklank -d- ontstaan, zoals in donder en kelder.
Fries: poelier


  naar boven