|
601. |
boekvink zn. 'vogel (Fringilla coelebs)' categorie: geleed woord Vnnl. bock-vincke [1607; Kil.]; nnl. boekvink [1850; WNT]. Gevormd uit een variant van beuk 1 en vink. Mnd. bokvink (> nzw. bofink); nhd. Buchfink. Fries: boekfink
|
602. |
boekweit zn. 'graansoort (Fagopyrum esculentum)' categorie: geleed woord, uitleenwoord Mnl. in de samenstelling boecweitslant 'land waarop boekweit groeit' [1413; MNHWS], boecweyt [1441; Stall. I, 264]. Gevormd uit een variant van beuk 1 en weit 'tarwe'. Mnd. bokwet(e); nhd. Buchweizen; nfri. bo(e)kweit, -weet, -wyt; nzw. bovete (< mnd.). De plant dankt haar naam aan het feit dat de vrucht van de boekweit drievlakkig is en daardoor gelijkenis met het beukennootje vertoont. Aan mnl. boecweit is ontleend Frans boecaut [1582; Wartburg], bucail, bucaille [1611; FEW] en ook door volksetymologie Frans beaucuit 'mooi, goed gebakken' (thans verouderd). Fries: boekweit, boekweet, boekwyt, bokweit, bokweet, bokwyt
|
603. |
boel(er)en categorie: geleed woord Zie: boel 2
|
604. |
boeman zn. 'kinderschrik' categorie: geleed woord, volksetymologie Vnnl. boeseman [1573; Thes.], boesman [1599; Kil]; nnl. boeman 'bullebak, spook' [1846; WNT]. Gevormd met een tweede lid man. De 16e-eeuwse vormen wijzen erop dat het eerste lid de stam van het werkwoord boezen 'stommelen; lawaai maken; kloppen' [1599; Kil.] is, van onduidelijke verdere herkomst, zie boezelaar. De huidige vorm moet volksetymologisch zijn ontstaan onder invloed van de uitroep boe; zie bijv. nog de etymologie van Vercoullie: boeman "die de kinderen door zijn boe! boe! verschrikt". Er wordt ook wel gedacht aan samenhang met Duits Butzemann 'kinderschrik; kabouter', dat een even onduidelijke vorming is. Nnd. Buhmann 'boosaardige man; spook'; nhd. Buhmann 'id.'; nfri. bûzehappert, bûzeman, boeba 'boeman'; ne. bog(e)y man 'boeman, trol'. Fries: bûzeman
|
605. |
boender categorie: geleed woord Zie: boenen
|
606. |
boerderij categorie: geleed woord Zie: boer 1
|
607. |
boeren 1 categorie: geleed woord Zie: boer 1
|
608. |
boeren 2 categorie: geleed woord Zie: boer 2
|
609. |
boerenkool zn. 'koolsoort (Brassica oleracea, convar. acephala, var. sabellica)' categorie: geleed woord Nnl. Boeren-kool [1778; WNT sluitkool]. Samenstelling uit boer 1 en kool 1. De groente wordt ook wel boerenmoes [1902; WNT] genoemd. Fries: boerekoal
|
610. |
boertig categorie: geleed woord Zie: boert
|
< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
naar boven
|