|
1. |
klavecimbel zn. 'oud toetsinstrument, cembalo' categorie: leenwoord Vnnl. clavesimbel [1545; WNT vedel I], met daarnaast varianten als clavesingel [voor 1620; WNT zang I], clavesimpel, claeuwecimbal, claviercymbel [resp. 1625, 1642, 1693; WNT]. Al dan niet via Middelhoogduits klavicimbel 'id.' [ca. 1350; Gärtner] ontleend aan middeleeuws Latijn clavicymbalum [1404; Rey], een samenstelling van Latijn clavis 'sleutel, toets', zie klavier, en cymbalum 'slaginstrument, klankbekken', zie cembalo en cimbaal. De Franse vormen clavycimbale [1447; Rey] en clavessin [1611; Rey] hebben ook tot ontlening geleid, zoals blijkt uit de varianten vnnl. claevesimbael in claevesimbaelmaeker [1557; Rombouts/Van Lerius 1961], clavecim [1630; WNT wagenvracht] en clavecing [1671; WNT theorbe]. Er kan ook sprake zijn van invloed van Italiaans clavicembalo, in 1533 aangetroffen als clavecymbali (mv.). Literatuur: P. Rombouts & T. van Lerius (1961), De liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint Lucasgilde, Amsterdam, 203 Fries: klavesimbel
|
naar boven
|