1.   verbluffen ww. '(door bluf) uit het veld slaan: overdonderen'
Vnnl. verbluffen 'door bluf uit het veld slaan' in ver-bluffen met woorden [1588; Kil.], 'door bluf op het verkeerde been zetten' in listigh ... verbluffen, of verstricken [1641; WNT], 'imponeren, afschrikken' in Laet de geweldige gevaerten van Galjoenen u niet verbluffen [1671; WNT]; nnl. verbluffen 'uit het veld slaan' in Deze vraeg verblufte S. zigtbaer [1849; WNT], 'overdonderen'.
Afleiding met het voorvoegsel ver- (sub b) van bluffen 'pochen', dus 'zo pochen dat iemand op het verkeerde been wordt gezet'.
verbluffend bn. 'hoogst verbazend, imponerend'. Nnl. verbluffende originaliteit [1911; WNT], verbluffend snel handelen [1914; WNT], De eerste aanblik ... is verbluffend [1920; WNT Aanv. openlucht]. Teg.deelw. van verbluffen. ◆ verbluft bn. 'uit het veld geslagen, onthutst, zeer verwonderd'. Vnnl. verbluft staan [1626; WNT]; nnl. "Goed nieuws?" herhaelde de jongeling, gansch verbluft [1849; WNT], verwonderd en verbluft [ca. 1860; WNT]. Verl.deelw. van verbluffen.


  naar boven