|
1. |
verbieden ww. 'niet toestaan' categorie: geleed woord Mnl. vorbieden, verbieden, verbiden 'de toegang ontzeggen' in sonder orlof ... in husen die uerboden sin 'zonder toestemming in huizen waar men niet mag komen' [1236; VMNW], verbieden, verbiden 'verhinderen' [1240; Bern.], 'niet toestaan' in dat hare uerboden was dat sacrament tontfane 'dat haar verboden was het sacrament te ontvangen' [1265-70; VMNW], 'verhinderen, beletten' in Laett de kinder te mi comen ende en uerbiedes hen nit 'laat de kinderen bij mij komen en verbied hun dat niet' [1291-1300; VMNW]. Afleiding met het voorvoegsel ver- (sub c) van bieden in de Oud- en Middelnederlandse betekenis 'gebieden, bevelen', dus 'door een gebod of bevel iets onmogelijk maken'. Het verl.deelw. verboden komt veel voor als bn. in de betekenis 'ongeoorloofd, niet toegestaan': mnl. verbodene spise 'verboden spijzen' [1285; VMNW verboden], verbodene werken 'verboden handelingen' [1340-60; MNW-P]; nnl. verboden lusten 'ongeoorloofde seksuele verlangens en handelingen' [1717; WNT], het opschrift "verboden toegang" [1890; WNT]. Fries: ferbiede
|
naar boven
|