1.   verbasteren ww. 'vervormen'
Vnnl. verbastaarden, verbasterden, verbasteren 'zijn zuiverheid (doen) verliezen, (doen) vervormen, ontaarden, degenereren' in Dat alle ... texten ... van ('door') eenighe Ketters oft quaetwilligen vervalschet ende verbastaert zijn [1569; iWNT verbastaarden], verbasterden [1584; iWNT aard], als of dselve heel verbastert waere 'alsof deze geheel ontaard was' [1597; iWNT], de Neder-landtsche spraack ..., die door het inne-breecken der uytheemscher taelen heel ver-armt en verbastert scheen [1610-19; iWNT], verbasteren [1645; iWNT].
Afleiding met het voorvoegsel ver- (sub e) van bastaard 'onwettig kind'. Omdat bastaard pas in de 17e eeuw (in samenstellingen) de betekenis 'onzuiver, onecht' kreeg, is het werkwoord mogelijk beïnvloed door het op analoge manier gevormde Oudfranse werkwoord abastardir (Nieuwfrans abâtardir) met dezelfde betekenis.
Fries: ferbasterje


  naar boven