1.   verbannen ww. 'in ballingschap zenden'
Mnl. verbannen 'verdoemen; uit een gemeenschap verdrijven, straffen', in dat he uerbannen ware 'dat hij vervloekt was' [1200; VMNW], ghelijc of hie wettelicke verwonnen ende verbannen ware 'alsof hij door de wet schuldig bevonden en veroordeeld was' [1281; VMNW], verbannen vter synagogen 'uit de synagoge verdreven' [1291-1300; VMNW], Eerst was hi tonrechte verdreven Ende verbannen uter port 'vroeger was hij ten onrechte verdreven en verbannen uit de stad' [1300-25; MNW-R].
Mnd. vorbannen (vanwaar door ontlening nzw. förbanna 'vervloeken'); ofri. forbonna, forbanna (nfri. ferbanne); ohd. farbannan (nhd. verbannen).
De oorspr. betekenis is 'straffen', bij de betekenis 'straf' van ban. In het geval van een goddelijke straf sprak men soms van verbannen, maar meestal van verdoemen. De belangrijkste betekenis van mnl. verbannen was '(iemand) uit de gemeenschap verwijderen'; dat kon een kerkelijke gemeenschap zijn, zoals in de attestatie van 1291-1300, of een bepaald rechtsgebied.
Fries: ferbanne


  naar boven