1.   gerenommeerd bn. 'beroemd, vermaard'
categorie:
geleed woord, leenwoord
Vnnl. gerenommeerd 'vermaard' in by de machtige ende gerenommeerde Princen 'door de machtige en vermaarde vorst' [1608; WNT Aanv.], 'zeer goed bekendstaand' in de gerenomeerde brouweren vande Delftsche bieren [1667; WNT puik I]; nnl. een gerenommeerd visch-restaurant 'een visrestaurant van naam' [1901; WNT visch].
Ontleend aan Frans renommée 'beroemd (in positieve zin)', verl.deelw. van renommer 'prijzen, verheerlijken' [1080; Rey], letterlijk 'steeds weer noemen', een afleiding met het voorvoegsel re- 'herhaaldelijk' van het werkwoord nommer 'noemen', zie noemen. In het Nederlands met aanpassing aan de vorm van Nederlandse deelwoorden. Een werkwoord renommeren 'beroemd maken, bekendheid geven' heeft als zodanig buiten de woordenboeken geen rol van betekenis gespeeld.


  naar boven