1.   geronnen bn. 'dik geworden, gestremd, gestold'
categorie:
geleed woord, erfwoord
Mnl. eerst nog als de werkwoordsvorm geronnen 'gestold, dik geworden', in eyere met melc van gheten ... als si opt fier gheronnen sijn 'eieren met geitenmelk, als dat op het vuur gestold is' [1287; CG II, Nat.Bl.D], omdat haer bloet ... vergadert ende geronnen is 'omdat haar bloed samengeklonterd en geronnen is' [1351; MNW gerinnen], dan ook als bn., in geronnen melck in den memmen 'dikgeworden melk in de uiers, biest' [1477; Teuth.].
Verl.deelw. van mnl. gerinnen 'stollen', een afleiding met het intensiverende voorvoegsel ge- (sub f) van het verouderde sterke werkwoord rinnen 'lopen, vloeien, samenvloeien, dik worden, wegvloeien', waarvan rennen 'hardlopen' het causatief is. Geronnen is 'geheel samengevloeid, dik geworden, gestold'.
Os. girinnan 'stollen', ohd. girinnan 'samenlopen, stollen' (nhd. gerinnen 'stollen'); got. garinnan 'samenlopen (van mensen)'; zonder voorvoegsel os. rinnan 'lopen', ohd. rinnan (nhd. rinnen 'vloeien, lopen'); oe. rinnan, irnan 'lopen', ofri. rinna (nfri. rinne); on. rinna (nzw. rinna); got. rinnan < pgm. *renwana- 'lopen, vloeien'.
Hoe de verschillende Germaanse vormen van rinnen en rennen en de vermoedelijke Indo-Europese verwanten precies samenhangen is niet geheel duidelijk. Pgm. *renwana- is wrsch. verwant met: Latijn rīvus 'beek, stroom' (zie rivaal); Sanskrit riṇā́ti 'doet vloeien'; Oudkerkslavisch rinǫti 'neerwerpen' (Russisch rínut'sja 'zich storten', Tsjechisch řinouti se 'stromen'); bij de wortel pie. *h3r(e)iH-.
Het werkwoord rinnen is onder meer nog bewaard in de uitdrukking zo gewonnen, zo geronnen 'snel verdiend, snel verdwenen'.


  naar boven