|
1. |
beschikken ww. 'beslissen, ordenen' categorie: geleed woord Mnl. bescicken 'ordenen, tot stand brengen' [1265-70; CG II, Lut.K]; vnnl. beschickt (verl.deelw.) 'tot stand gebracht, geregeld' [1614; WNT]; nnl. beschikken over, 'mogen gebruiken, kunnen gebruiken' [1807; WNT], het lot had anders beschikt 'het lot had anders beslist' [1859; WNT], hij beschikt over een groot vermogen 'hij bezit ...' [1898; WNT]. Afleiding met be- van het werkwoord schikken 'ordenen'. Nhd. beschicken 'tot stand brengen', nfri. beskikke. In verbinding met het voorzetsel over (iets of iemand beschikken) betekent het ongeveer 'onbeperkt mogen beslissen over' en vervolgens 'bezitten'. ◆ beschikking zn. 'ordening, besluit, regeling'. Nnl. beschikking 'regeling, ordening' [1816; WNT], 'besluit' [1866; WNT]. Afleiding met -ing. Fries: beskikke
|
naar boven
|