1.   gestoelte zn. 'samenstel van zitplaatsen; erezetel'
categorie:
geleed woord
Mnl. ghestoelte 'zetel voor belangrijke personen' in dat J. Bulteel beeldesnidere ... heeft anghenomen te sniedene ... in desselfs kerke de clausen, setels, syteberden, ghestoelte ende de stoffereels van twee pilaeren 'dat de beeldsnijder J.B. de opdracht heeft aangenomen om in deze kerk de biechtstoelen, de stoelen, de banken, het spreekgestoelte (of: de koorbanken) en de ornamenten van twee pilaren te snijden' [1409; MNW clause], 'troon' in tghestoelte van golde, duyr ende chiersam,... daer op sat der gods soen 'de troon van kostbaar en prachtig goud, waar Gods zoon op zat' [1450-1500; MNW-R]. Naar analogie met andere woorden met ge-te later ook opgevat als 'verzameling bij elkaar horende stoelen': vnnl. 't gestoelte des schouwburghs [1646; WNT]; nnl. vooral nog in de samenstelling spreekgestoelte 'katheder', in ik doe het volk vergaadren, en spreek van 't spreekgestoelte aldus de Burgers aan [ca. 1800; WNT aanspreken], tribune, spreekstoel, spreekgestoelte [1805; Meijer].
Collectiefafleiding met ge-te van stoel, dat in het Middelnederlands nog niet zo'n algemeen woord is als nu, maar meestal nog alleen 'zetel, troon' betekende.
Germaanse equivalenten zijn er alleen in het Duits: mnd. gestōlte; mhd. gestüelze. Nhd. Gestühl gaat terug op mhd. gestüele (ook mnd. gestōle), ohd. kastuoli; dit is een andere collectiefvorming, met pgm. *ga-ja.
In de eerste attestatie is niet duidelijk of het over een enkel meubelstuk gaat, de preekstoel, of dat ghestoelte reeds de collectieve betekenis heeft, in welk geval het gezamenlijke koorgestoelte bedoeld kan zijn, de vaak zeer fraai versierde koorbanken. De enkelvoudige betekenis is in het Middelnederlands de meest voorkomende, maar ook de collectieve, naar analogie van andere woorden met ge-te, komt al voor.


  naar boven