1.   basis zn. 'grondvlak, grondslag'
categorie:
leenwoord
Vnnl. basis 'voetstuk' [1618; WNT]. Ook al eerder als mnl. base 'voetstuk' (basen (mv.) [1285; CG II, Rijmb.]), nog vnnl. base [1599; Kil.]; maar het huidige base 'loog' is een later leenwoord.
Ontleend aan (Neo)latijn basis 'grondslag' < Grieks básis 'schrede, fundament', afleiding van het werkwoord baínein 'gaan', Indo-Europees verwant met komen.
Het is een internationaal woord met een ruime betekenistoepassing. Als wiskundige term 'grondlijn' werd het woord in veel talen in de 15e eeuw opgenomen. De architectonische betekenis 'grondvlak' komt op in de 16e eeuw; de figuurlijke betekenis 'uitgangspunt, grondslag' is 18e-eeuws.
Fries: bases, basis


  naar boven