1.   polka zn. 'bepaalde dans'
categorie:
leenwoord
Nnl. de Polka 'bepaalde volksdans' [1845; Gids], eenige passen uit de Polka [1846; WNT], polka, quadrille, galop [1855; WNT vreugde], het orchest geeft dadelijk een duitsche polka ten beste [1882; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Tsjechisch polka 'polka', letterlijk 'Poolse', zie ook polonaise. De dans werd, naar verluidt, rond 1835 voor het eerst in Praag uitgevoerd, maar over waar hij vandaan kwam, bestaat onenigheid: allerlei boerenmeisjes worden genoemd die de dans naar Praag gebracht zouden hebben. Volgens sommigen kreeg de dans zijn naam uit maatschappelijke sympathie met de deelnemers aan de neergeslagen Poolse opstand tegen de Russen in 1830. Volgens anderen is polka slechts een volksetymologische aanpassing van půlka 'halfje, helft', naar aanleiding van de "halve" tweekwartsmaat van deze dans; de polka zou oorspr. een boerendans uit Zuid-Bohemen zijn. Zeker is dat een Praagse dansmeester de dans in 1840 in Parijs introduceerde.
Fries: polka


  naar boven