71.   jonassen ww. (NN) 'iemand in horizontale houding heen en weer slingeren'
categorie:
eponiem, alleen in België of Nederland
Nnl. jonassen '(op een deken) op en neer gooien' in toen men hem in de herberg jonaste [1863; WNT], 'in een kleed of aan handen en voeten heen en weer slingeren' [1897; Woordenschat].
Eponiem, afgeleid van de naam Jonas, de bijbelse profeet die in Jona 1:15 door de bemanning van het schip waarop hij voer in de zee werd geworpen om die tot bedaren te brengen. De -s in de naam Jonas is gebruikelijk in sommige oude bijbelvertalingen, waaronder de Statenvertaling, en heeft zijn oorsprong in de Griekse Septuagint en de Latijnse Vulgaat; in deze bijbelvertalingen werd achter Hebreeuwse namen op -a(h) systematisch een uitgang -s toegevoegd, een frequente nominatiefuitgang in het Indo-Europees.
72.   joviaal bn. 'blijmoedig, hartelijk'
categorie:
leenwoord, eponiem
Vnnl. in een geisoleerde vindplaats ioviaal 'vrolijk en goedgunstig' [1642; WNT]; daarna pas weer nnl. in altijd even joviaal en opgeruimd [1840; WNT].
Via Frans jovial 'id.' [1549; Rey] ontleend aan Italiaans gioviale 'id.' [voor 1566; Rey], eerder 'onder invloed van de planeet Jupiter staande' [14e eeuw; Rey], letterlijk 'betreffende de planeet Jupiter' [1317-21; Rey]. In die laatste betekenis ontleend aan Latijn ioviālis 'betreffende Jupiter', een afleiding van Vroeglatijn Iūs (genitief Iovis) 'Romeinse oppergod', een naam die in het klassiek Latijn vervangen werd door Iūpiter.
Iūpiter is verwant met Grieks Zéus patḗr 'Zeus (Griekse oppergod)'; Sanskrit Dyáuṣ pitā́; < pie. *diḗus ph2tḗr. Dit is de enige bekende Indo-Europese godennaam; andere godennamen uit bijv. het Sanskrit en het Grieks hebben geen betrouwbare etymologie. Het tweede lid is hetzelfde woord als vader. Het eerste is verwant met woorden voor 'dag', pie. *dei-eu- (IEW 184): Latijn diēs (Frans -di; zie ook dies en journaal 1); Sanskrit dívā 'overdag'; Oudiers die; Armeens tiv; maar niet pgm. *daga-, *dōga- (zie dag). Zeus moet dus oorspr. de god van de heldere hemel of de zonnegod geweest zijn, letterlijk de 'vader van de dag'. Het algemene woord voor 'god' is van dezelfde vorm afgeleid: pie. *déiuos (IEW 185), waaruit: Latijn deus; Sanskrit devá-; Litouws dievas; Oudiers día; en de Germaanse godennaam pgm. *Tiwaz (ohd. Zīo; oe. Tīg; on. Týr, tívar; zie ook dinsdag).
73.   kerst zn. 'feest ter herinnering aan Christus' geboorte'
categorie:
leenwoord, eponiem
Mnl. alleen in samenstellingen: kerst(s) dach (met genitief-s), kerstdach in het neware dat dan kersts dach geujele 'als het dan geen (eerste) kerstdag zou zijn' [1236; VMNW], binnen den .iiij. kerstdaghen 'binnen drie dagen na de (eerste) kerstdag' [1287; VMNW], ook wel met eerste lid kers-, karst-, kars-, zoals in van karsdaghe 'vanaf de (eerste) kerstdag' [1254; VMNW], Kerstnacht [1300-25; MNW-R], Kersmisse 'kerstmis' [1432; MNW-R]; nnl. kerst 'Kerstmis', op den tweeden dagh van Kers [1719; iWNT], een witte kerst [1950; Van Dale].
Het woord komt oorspr. alleen voor in samenstellingen, zoals kerstdag, kerstnacht en kerstmis. Hierin is het eerste lid de eigennaam Kerst, de in het Middelnederlands ontstane naam voor 'Christus': mnl. ihesus kerst 'Jezus Christus' [1265-70; VMNW]. Pas in de 20e eeuw werd een nieuw simplex kerst gebruikelijk als verkorting van Kerstmis.
In het Oudnederlands en een deel van de omliggende Neder- en Hoogduitse middeleeuwse dialecten versprong de -r- dikwijls in de combinatie -r- + korte klinker + dentaal (binnen één lettergreep). Woorden waarin deze klankovergang herkenbaar is, zijn bijv. borst 1 (Duits Brust), dertien (naast drie), korst (uit Latijn crusta), pers 1 (Latijn pressa), vorst 2 (Duits Frost; vr- in vriezen).
Literatuur: Schönfeld, par. 58
Fries: krysttyd
74.   kiekje zn. 'foto'
categorie:
eponiem
Nnl. dezen [photograaf] "een kiekje" te laten nemen [1889; Groene Amsterdammer], kiekie "schertsende benaming, eerst voor een slechte, daarna voor elke photographie" en kiekje "(stud.) photographie instantanée, vooral van een gezelschap in feeststemming" [beide 1899; Woordenschat], een kiekje ... uit een mooie streek in ons land [1909; NRC].
Eponiem, genoemd naar Israël David Kiek (1811-1899), sinds 1858 fotograaf in Leiden.
Kieks klantenkring bestond vooral uit studenten. Zijn portretfoto's waren van matige kwaliteit waardoor het woord kiekje ook 'foto van matige kwaliteit' ging betekenen.
Literatuur: Sanders 1993, 111-113
Fries: kykje
75.   lazarus bn. 'stomdronken'
categorie:
eponiem
Mnl. lasers(ch) 'melaats' in enen lazerzen mensche 'een melaatse' [1236; CG I], dat hie lassers worde 'dat hij melaats zou worden' [1284; CG I]; vnnl. lazarus 'melaats' [1569; WNT], ook 'onnozel, idioot' in off zot off laseris 'of dom of onnozel' [1671; WNT]; nnl. 'dronken' in heb meêlij met mijn, ik zal nooit weer lazerus zijn [1906; Boeventaal].
Het bn. mnl. lasers(ch) 'melaats' is een afleiding van Lazarus, de Grieks-Hebreeuwse naam van de met zweren bedekte bedelaar in het evangelie van Lucas, die sinds de middeleeuwen de naamgever was van melaatsheid (mnl. laserie, zie lazer). De betekenis 'melaats' is verouderd, maar nog te herkennen in de verwensing krijg het lazarus en in de afleiding belazerd. De woordvorm werd onder invloed van de toegenomen bijbelkennis en geletterdheid in de 16e eeuw aangepast aan de Latijnse vorm.
De betekenisovergang van 'melaats' naar 'dronken' is niet evident. Men schrijft de betekenis 'dronken' wel toe aan de andere bijbelse Lazarus (Johannes 11), die uit de dood was opgewekt; de betekenisontwikkeling zou dan zijn verlopen van 'opgewekt' via 'zeer vrolijk' naar 'dronken' (Prinsen 1903). Mogelijk is er een directere betekenisovereenkomst: de versuftheid en wankelingen van een dronkaard die geassocieerd worden met de sufheid waarmee men uit de diepe slaap (van de dood) ontwaakt. Maar noodzakelijk is deze referentie naar de bijbel niet, want ook bij lazarus 'melaats' kan men zich een overdrachtelijke betekenis 'suf, verdwaasd, voor pampus liggend' voorstellen.
Literatuur: J. Prinsen (1903), 'Lazarus', in: Noord en Zuid 26, 229; Endt 1972, 60; Van Dalen-Oskam 2000; De Coster 2002, 252-253
Fries: lazarus, lazerich
76.   lazer zn. 'donder, flikker'
categorie:
verkorting, eponiem
Nnl. dan kreeg ie tòch op z'n lazerij 'dan kreeg hij toch een pak slaag' [1903; WNT lazerij], een pak op je lazer zou je moeten hebben [1966; WNT Aanv.], ook in andere spreektalige uitdrukkingen zoals geen lazer 'helemaal niets' in hij begreep [er] geen lazer van [1950; De Coster 2002].
Hetzelfde woord als lazerij 'melaatsheid', mnl. laserie, een afleiding met het achtervoegsel -erij van de naam van Lazarus, zie lazarus. In de 20e eeuw verkort tot lazer.
Buiten de genoemde uitdrukkingen komt lazerij niet meer als zn. voor. Een betekenisontwikkeling van 'melaatsheid' via 'een door ziekte aangetast lichaam' naar 'lichaam' (De Coster 2002) is dan ook sterk te betwijfelen. Er is eerder sprake van een algemeen verschijnsel: krachttermen, ziekte-, scheld- of taboewoorden komen in het Nederlands vaker terecht in spreektalige uitdrukkingen of kreten, zoals op zijn donder of sodemieter of flikker krijgen of geven, ergens geen reet van snappen. Zie ook belazerd.
lazeren ww. (NN) 'vallen; smijten'. Nnl. hij lazerde et tege de grond, hij lazerde in de sloot [1896; WNT]. Afleiding van de stam lazer- als algemene spreektalige krachtterm, zie hierboven, en naar analogie van bijv. donderen. ◆ oplazeren ww. 'weggaan'. Nnl. oplazeren 'id.' [1898; Van Dale]. Gevormd naar analogie van synoniemen als opkramen, opdrossen, ophoepelen, opdonderen, enz.
Fries: -
77.   lobelia zn. 'geslacht van sierplanten (Lobelia)'
categorie:
leenwoord, eponiem, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. lobelia [1779; Houttuyn II, 11, 118-131].
Ontleend aan wetenschappelijk Neolatijn lobelia, als plantnaam geïntroduceerd door de Franse botanist Charles Plumier (1646-1704), ter ere van de Vlaamse geneeskundige en botanist Matthias de Lobel (1538-1616, Latijnse naam Lobelius). Deze achternaam, een andere spelling voor de l'aubel, gaat terug op de boomnaam Oudfrans aubel 'witte populier', zie abeel.
Fries: lobelia
78.   lynchen ww. 'zonder berechting vermoorden'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. eerst in de samenstelling lynch-gerecht 'eigenmachtige rechtshandhaving door het volk zelf' [1855; Kramers], ook in de afleiding Lynchers (mv.) 'personen die zonder berechting iemand vermoorden' [1883; Groene Amsterdammer], dan het ww. lynchen 'zonder berechting vermoorden' in ze schenen den kleermaker te willen lynchen [1888; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Amerikaans-Engels lynch 'zonder berechting vermoorden' [1836; OED], een eponiem op basis van de naam van de legerkapitein William Lynch (1742-1820) uit de staat Virginia. De kapitein maakte met zijn buren de afspraak om schurken die niet door de autoriteiten werden aangepakt, zelf onder handen te nemen; wat bekend raakte als Lynch law.
Literatuur: Sanders 1993
Fries: lynche
79.   magenta zn. 'donkerroze kleurstof'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. magenta 'anilinerode kleurstof' [1870; Gerding/Opwyrda].
Ontleend aan Engels magenta (red) [1860; OED], een in 1860 gepatenteerde kleurstof die genoemd is naar de bloedige veldslag in 1859 bij Magenta waar Franse en Italiaanse troepen de Oostenrijkers versloegen.
Literatuur: Th. Gerding & R.J. Opwyrda (1870), Zakwoordenboek der scheikunde en der scheikundige bewerkingen, Utrecht, 262; Sanders 2004, 181-183
Fries: magenta
80.   maggi zn. (NN) 'smaakversterker'
categorie:
eponiem, merknaam, alleen in België of Nederland
Nnl. Nagemaakt doch niet bereikt heeft men maggis bouillon blokjes met de kruisster ... Andere blokjes zijn niet van Maggi (uit een advertentie) [1909; Volk], het thans onder den naam van Maggi's Soepen in tabletten bekende product [1912; Nieuwe Amersfoortsche Courant], maggi "collectieve naam voor een aantal praeparaten inz. uit samengeperste groenten en vleeschextracten bestaande, om daarvan soepen, sauzen enz. te maken", en de samenstellingen maggisaus, maggisoep, maggitablet [alle 1914; Van Dale].
Oorspr. een merknaam, geïntroduceerd door de Zwitserse voedingsmiddelenfabrikant Julius Maggi (1846-1912).
In 1886 introduceerde Maggi de eerste soepbasis uit peulvruchtenmeel. In 1893 en 1900 volgden resp. een vloeibare aroma en bouillonblokjes. Uit de omschrijving in de Grote Van Dale van 1914 (zie boven) blijkt dat de merknaam Maggi toen al soortnaam was geworden voor soortgelijke producten van welk merk dan ook. De Lavas (Levisticum officinale), een kruid uit de schermbloemenfamilie, heeft geur en smaak die sterk lijkt op die van maggi en wordt daarom ook wel maggiplant of maggikruid genoemd.
Literatuur: Sanders 1993, 127-128
Fries: maggy

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven