41.   curie 1 zn. 'eenheid van radioactiviteit'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. curie [1918; WNT straling].
Ontleend aan Frans curie 'id.' [1910], genoemd naar Marie Curie (1867-1934), die met haar man Pierre in 1898 het radium ontdekte.
42.   dahlia zn. 'sierplant van een geslacht uit de familie der Compositae'
categorie:
geleerde schepping, eponiem
Nnl. dahlia [1846; WNT steunen I]
Neolatijnse vorm die afgeleid is van de naam van de Zweedse botanicus Anders Dahl (1751-1789), een leerling van Linnaeus. Er komen ongeveer vijftien soorten van het genus dahlia voor in Midden-Amerika; door kruising zijn de z.g. tuindahlia's ontstaan. In 1789 of 1790 werd de eerste dahlia in Madrid geïmporteerd. De Spanjaard Cavanilles eerde Dahl door de plant naar hem te noemen (1791).
Fries: daalje, dalje, dahlia
43.   daltonisme zn. 'kleurenblindheid'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. daltonismus 'gebrek aan gezichtsvermogen' [1872; Dale], daltonisme 'kleurenblindheid' [1899; Woordenschat].
De oudste vindplaats wijst met de uitgang -ismus op overname uit het Duits. De ziekte is genoemd naar de Engelse natuurkundige John Dalton [1766-1844], die als eerste dit gebrek (bij zichzelf) ontdekte en beschreef.
44.   davit zn. 'gebogen draagstang voor scheepssloepen'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. davids (mv.) 'dragers voor sloepen' [1856; van Lennep]; davit 'drager voor sloep' [1858; WNT Valreep I].
Van Engels david, davit 'draagstang voor sloepen', in de 17e eeuw ook wel met hoofdletter gespeld, David, me. ook daviot 'soort gereedschap' [1373; OED] < Frans daviet, davier, verkleinwoord van david, tot in de 17e eeuw een benaming voor verschillende soorten gereedschap. De tang van een tandarts heet in het Frans nog altijd davit. Het gaat blijkbaar om een speciale toepassing van de Hebreeuwse naam; gereedschappen en werktuigen kregen wel vaker persoonsnamen.
Literatuur: J. van Lennep (1856) Zeemans-Woordeboek, behelzende een verklaring der woorden, bij de scheepvaart en den handel in gebruik, Amsterdam
Fries: -
45.   decibel
categorie:
leenwoord, eponiem
Zie: deci-
46.   diesel zn. 'dieselauto, dieseltrein; dieselolie'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. eerst in samenstellingen, bijv. dieselmotor [1910; WNT uitvoeren], Dieseltrein [1933; Kramers II], later als verkorting diesel 'dieseltrein' [1950; Dale], 'dieselmotor' [1951; WNT Aanv.], 'auto met dieselmotor; dieselolie' [1984; Dale].
Ontleend aan Engels diesel motor [1894; OED] of Duits Dieselmotor, of zelfstandig in het Nederlands gevormd naar de naam van de uitvinder. De dieselmotor is 1893 uitgevonden door de Duitse ingenieur Rudolf Diesel (1858-1913). Net als in het Duits wordt het woord ook voor de brandstof gebruikt waarop dit type motor loopt.
Literatuur: Grauls 2001, 91-93; Sanders 1993, 62-64
47.   dirk zn. 'kraanlijn'
categorie:
leenwoord, eponiem
Vnnl. in de samenstellingen dirkblok 'blok waar de dirk door loopt', dirklooper 'lopend deel van de dirk' [1650; WNT]; nnl. dirk [1794; Kluge Seemannssprache 1973].
Ontleend aan Engels derrick 'hijskraan' [1727-57; OED], genoemd naar Derick (< Nederlands Dirk), bijnaam van een beul ten tijde van de regering van Elizabeth I. De naam van de beul werd geassocieerd met, en zelfs een synoniem voor, de galg, de laadkraan heeft de vorm van een galg en werd daarom ook derrick.
De derrick of dirkkraan, bestaande uit een verticale spil waaraan een laadboom draaibaar is bevestigd, werd vooral gebruikt om schepen te laden en te lossen. Mast plus giek konden bij oude zeilschepen ook als dirkkraan gebruikt worden: d.m.v. de kraanlijn of dirk kon de giek, die als laadboom fungeerde, opgehaald worden; zo kon de lading uit het ruim getakeld worden. Het woord 'kraanlijn' verwijst hiernaar.
opdirken ww. 'opsmukken'. Nnl. een zwierig opgedirkt jongetje 'een zwierig aangekleed en opgesmukt jongetje' [1861; WNT jongen I], opdirken 'opsmukken' [1866; WNT]. Afleiding van dirk. Misschien kan een verband gelegd worden tussen een netjes afgetuigd schip: zeilen opgedoekt, giek en bezaansboom opgedirkt, en een opgesmukt persoon; zie ook aftakelen.
Literatuur: Sanders 1990
48.   dotteren ww. 'verwijden van bloedvaten'
categorie:
eponiem, alleen in België of Nederland
Nnl. dotteren 'verwijden van bloedvaten' [ca. 1973; Van Andel 1989].
Genoemd naar de Amerikaanse arts en radioloog Charles Theodore Dotter (1920-1985), die het procédé ontwikkelde aan de universiteit van Oregon. De eerste dotteroperatie werd in 1964 uitgevoerd en in 1973 werd in Nederland begonnen met de systematische toepassing van zijn methode.
In het Engels heeft het werkwoord dotter nooit echt ingang gevonden en het is ook geen internationaal woord geworden. In het Duits gebruikt men wel het werkwoord dottern. In België is dotteren wel bekend onder artsen, maar wordt het procédé algemeen dilateren genoemd < Frans dilater 'verwijden' < Latijn dilatare 'id.', gevormd uit dis- 'uiteen' en latus 'wijd'.
Literatuur: G.J. van Andel (1989) 'Dotteren', in: OT 58, 156-57
Fries: dotterje
49.   draconisch bn. 'buitengewoon streng'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, eponiem
Nnl. draconisch 'id.' [1863; Kramers], draconische wetsbepalingen [1869; WNT vermaard].
Internationaal geleerd woord, door het Nederlands wrsch. overgenomen uit een van de omringende talen, Engels draconic [1708; OED], Frans draconique (verouderd) [16e eeuw; Rey] of draconien [1796; Rey] of Duits drakonisch [18e eeuw; Pfeifer], en afgeleid van de Griekse eigennaam Drákōn, die het Nederlands in de Latijnse vorm Draco heeft overgenomen.
Draco was grondlegger van het Atheense strafrecht in 624 voor Chr. Op vrijwel ieder ernstig vergrijp stond de doodstraf. De straffen waren zo onrechtmatig streng, dat Draco's opvolger Solon bijna alle wetten herriep.
50.   dukdalf zn. 'zware paal in het water om schepen aan vast te leggen'
categorie:
eponiem
Vnnl. Duckdalf: Een hooft van zware palen in 't water geslagen, daer men schepen aen belegt, en vast maekt, 't geen zijn naem behout van den Hertogh van Alva ..., die insgelijcks hart en onverzettelijk was, als dit paelwerk [1671; WNT]. Hetzelfde woord komt ook voor als aanduiding voor de hertog van Alva en in de betekenis 'wreed tiran': die my voor een tyran, voor een beul, voor een Ducdalf uitschelden [1731-35; WNT].
Over het algemeen wordt aangenomen dat het woord (zoals ook in het citaat uit 1671 wordt gesuggereerd) teruggaat op Frans duc d'Albe 'hertog van Alva' (met duc < Latijn dux 'aanvoerder', leider, afleiding van het werkwoord dūcere 'leiden, voeren' conducteur). Het woord moet dan na 1567 (de benoeming van de hertog tot landvoogd) in het koningsgetrouwe Amsterdam zijn ontstaan, maar in elk geval voor 1581, het jaartal van een vindplaats mnd. dükdalben (nhd. Duckdalbe) in Emden, waar de Watergeuzen een basis hadden. De uitgang -f moet in dat geval zijn ontstaan n.a.v. de Nederlandse uitspraak Alv(a). Als alternatief zou men voor het eerste lid een verband met het werkwoord duiken kunnen aannemen en voor het tweede lid dol in de betekenis 'paal' (Kluge), waarbij de -f echter onverklaard blijft.
Literatuur: Sanders 1993, 73-74
Fries: dûkdalf, dûkdalve

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven