1.   generaal 1 bn. 'algemeen'
categorie:
leenwoord
Mnl. generael '(in het) algemeen' [1265-70; CG II, Lut.K], van der concilien generael 'van het algemeen concilie' [1276-1300; CG II, Lut.A]; vnnl. generael 'alles omvattend of hetzelfde over het geheel' [1553; van den Werve], Staten Generael 'college van afgevaardigden van alle (zeven) provinciën' [1576; WNT staat]. Ook al tweede lid in samenstellingen, waarin het de betekenis 'hoogste, hoofd-' heeft, zoals procureur-generael 'hoogste procureur' [1578; WNT transporteeren], gouverneur-generael 'hoofd van het bestuur in Nederlands Indië' [1614; WNT trek], thesaurier-generael 'hoofdbeheerder van de schatkist' [1654; WNT Supp. ambiguïteit], en zie generaal 2.
Ontleend via Frans général 'algemeen' [ca. 1121-34; Rey] aan Latijn generālis 'algemeen', letterlijk 'van het geslacht, van de soort', van genus (genitief generis) 'geslacht, soort', zie kunne en kind, met het achtervoegsel -ālis 'behorende tot, betreffende'. Zie ook generaliseren.
De weinig frequente samenstellingen van het type generaalagent(uur), generaalkapittel, generaalvertegenwoordiger worden wel beschouwd als germanismen; dit neemt niet weg dat de combinatie bn. en zn. in bijv. generaal kapittel 'vergadering van hoofden van een kloosterorde', eerder al 'vergadering van de Staten van Utrecht' (WNT kapittel) gebruikelijk Nederlands is.


  naar boven