1.   marechaussee zn. 'militair politiekorps'
categorie:
leenwoord, volksetymologie in brontaal
Nnl. maréchaussée 'militair politiekorps' [1802; Stichting 1947].
Ontleend aan Frans maréchausée 'op militaire leest geschoeid bereden politiekorps' [1740; TLF], eerder al mareschaussée 'id.' [1718; TLF], oorspr. mareschalcié 'stal, het stalmeesterschap' [ca. 980; Rey], dat is afgeleid van Oudfrans mareschal 'stalmeester', een ontlening aan het Germaans, zie maarschalk. De moderne Franse woordvorm is volksetymologisch beïnvloed door het woord chaussee 'weg, straat'. Hetzelfde Franse woord komt als eerdere ontlening al voor in de geïsoleerde attestatie mnl. marisauchie 'paardenstal' [1302; MNW].
De Franse maréchaussée 'bereden politiekorps' ontstond tegen het eind van de 17e eeuw en had tot taak de openbare orde te handhaven, met name op het platteland. In 1790 veranderde men de naam van dit korps in Gendarmerie nationale. In de Franse tijd (1795-1815) werd ook in Nederland een dergelijk korps gendarmerie opgericht, nadat eerst de benaming maréchaussée was overwogen. Nadat na de val van Napoleon de naam in Frankrijk weer was veranderd in maréchaussée, voerde men in 1814 deze benaming ook in Nederland alsnog in. In 1830 grepen zowel Frankrijk als België weer terug op de naam Gendarmerie nationale, zodat de marechaussee sindsdien alleen in Nederland een actueel begrip is.
Literatuur: W. van den Hoek (1990), De geschiedenis van het wapen der Koninklijke Marechaussee, Buren; F.J.D.C. Egter van Wissekerke (1892), De Maréchaussée, Leiden
Fries: maresjesee


  naar boven