1.   nering zn. 'bedrijf, winkel'
categorie:
geleed woord
Mnl. neringhe 'kostwinning; bedrijf, ambacht' in hie verborde ... .i. jaer sine neringhe 'hij zou een beroepsverbod van een jaar moeten ondergaan' [1277; VMNW], die ne doen gheene neringhe 'die geen ambacht uitoefenen' [1287; VMNW], hem letten willen jn sine Neringhe te comene 'hem willen beletten zijn beroep uit te oefenen' [1291; VMNW]; vnnl. Ic (stelle) naer myn cleyne neeringe Gelyc myn teringe 'ik stel mijn uitgavenpatroon gelijk aan mijn geringe verdiensten' [1596; iWNT]; nnl. de teering na de neering ... zetten [1711; iWNT].
Afleiding met het achtervoegsel -ing van het werkwoord neren 'voeden, onderhouden' < onl. neren in armliche er sih nerete 'hij voedde zich karig' [1151-1200; Reimbibel]. Dit werkwoord bestond ook in geprefigeerde vorm: onl. generen 'redden, verlossen' in genere mi fan hendi sundigis 'red mij uit de hand van de zondaar' [10e eeuw; W.Ps.], mnl. gheneren 'id.'.
Ofri. neringe 'kostwinning' (nfri. nearing). Bij het werkwoord horen: ohd. nerian 'redden, behoeden' (nhd. nähren 'voeden, onderhouden'); ofri. nera 'voeden, onderhouden'; oe. nerian 'redden, bevrijden'; got. nasjan 'redden, doen genezen'; < pgm. *nazján-, causatief van *-nesan- 'doorstaan', dat vooral voorkomt in de geprefigeerde vorm *ga-nésan- 'gered worden, bevrijd worden, genezen', waarvoor zie genezen.
De wortel pgm. *nes-, is verwant met: Grieks neĩsthai (< *nés-esthai) 'terugkeren' (zie nostalgie); Sanskrit násate 'naderen, zich verenigen'; bij de wortel pie. *nes- 'terugkeren' (LIV 454).
Fries: nearing


  naar boven