1.   schrokken ww. 'gulzig eten'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Mnl. schocken 'gulzig eten' in Ic scocte ende ic vrat al stekevol 'ik schrokte en vrat me helemaal stikvol' [1400-50; MNW swat]; vnnl. ick sou so meesterlijck schocken: ick ate een claverbladt ... broot 'ik zou enorm gulzig eten: ik zou wel drie hele broden opeten' [1504; MNW claverblat], schrokken 'gulzig eten' in vergeven, dat hy schrockt [1625; iWNT oogst], en in de afleidingen schrockerye 'vreetpartijen' [1666; iWNT uitroeiing], schrok 'gulzigaard' [1676; iWNT schrok].
Dit woord luidt oorspr. schocken. De huidige vorm is daar mogelijk uit ontstaan onder volksetymologische invloed van de anlaut in het synoniem schransen. De herkomst van mnl. en vnnl. schocken 'gulzig eten' is onduidelijk. Misschien is het hetzelfde woord als schokken via een overgangsbetekenis 'met krachtige happen eten', of het is onafhankelijk daarvan ontstaan als klanknabootsend woord.
Fries: skrokje


  naar boven