|
1. |
dumpen ww. 'storten; onder de marktprijs verkopen' categorie: leenwoord Nnl. dumpen 'aan dumping doen, onder de marktwaarde verkopen' [1941; Verschueren], gedumpt (verl.deelw.) 'neergegooid, achtergelaten (van een lijk)' [1953; WNT Aanv.]. Ontleend aan Amerikaans-Engels dump 'in grote hoeveelheden voor lage prijzen op de markt brengen' [1868; OED], eerder al '(in grote hoeveelheid) neergooien' [1784; OED], Middelengels dump, domp 'zwaar vallen, ploffen; neerwerpen'. Dit is wrsch. een ontlening aan een Scandinavische taal, vergelijk Zweeds dimpa (naast dampa) 'zwaar neervallen', dumpa 'plotseling vallen'; en Deens dampe, Noors dumpa en IJslands dumpa, alle met de betekenis 'slaan, stoten', van onzekere herkomst, mogelijk een klanknabootsing. Dat het zou gaan om een labiaaluitbreiding *dhem-b- van de wortel pie. *dhen- (IEW 249-50) lijkt onwaarschijnlijk. Fries: dumpe
|
naar boven
|