|
1. |
rein bn. 'zindelijk; eerbaar' categorie: erfwoord Onl. rēni 'schoon, zuiver' in de plaatsnamen Hrenheri 'Rhienderen (Gelderland)' [797, kopie begin 10e eeuw; Künzel] en Hreni 'Rhenen (Utrecht)' [855, kopie 10e eeuw; Künzel], reyne in scona bistu an reynan gethankon 'mooi ben je in zuivere gedachten' [ca. 1100; Will.]; mnl. rene, reine, reyn 'zuiver van levenswandel, eerbaar, kuis' in si wisten heme so reine 'zij wisten hoe eerbaar hij was' [1200; VMNW], 'zindelijk, schoon, onbezoedeld' in so blíuet din lif sunt ende reine 'dan blijft je lichaam gezond en schoon' [1253; VMNW], 'uitgelezen, fijn' in hemelsche spise ... rene 'uitgelezen hemelse spijs' [1285; VMNW], 'zuiver' in van goude rene 'van zuiver goud' [1287; VMNW]; vnnl. reyn, reen 'zuiver, zindelijk, eerbaar' [1599; Kil.]. Os. hrēni (mnd. rein); ohd. hreini, reini (nhd. rein); ofri. rēne (nfri. rein); on. hreinn (nzw. ren); got. hrains; alle 'zuiver, schoon', os./ohd. en nhd. dial. ook 'fijn (van meel)', < pgm. *hraini-, oorspr. 'gezuiverd, gezeefd'. Hierbij ablautend ook pgm. *hrī-dra- 'zeef', waaruit: os. hrīdra; ohd. rītera (nhd. dial. Reiter); oe. hrīder, hridder, hriddel (ne. riddle 'grove zeef'). Verwant met: Latijn cernere 'scheiden, zeven; onderscheiden' (zie decreet), certus 'zeker', crībrum 'zeef'; Grieks krī́nein 'scheiden, onderscheiden' (zie crisis); Litouws krìjas 'zeef', Lets krìet 'room afschrapen'; Proto-Slavisch *krojiti 'snijden' (Russisch kroít' '(kleding) snijden'); Oudiers crīathar 'zeef', Oudwelsh cruitr 'zeef', go-gryn- 'zeven'; < pie. *krei-, *kri-, *kroi- 'zeven, scheiden' (LIV 366-367). De Latijnse en Germaanse woorden voor 'zeef' gaan terug op *kri-dhro-. De oorspr. betekenis van rein is dus eigenlijk 'gezeefd', d.w.z. 'gezuiverd van onregelmatigheden'. ◆ reinigen ww. 'schoonmaken'. Onl. met voorvoegsel girēnen 'reinigen' in fan beholenen minin gereini mi 'reinig mij van mijn verborgen (zonden)' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. reinigen, reynigen 'zuiveren, ontdoen van slechte zaken' in als nu die sile gereineget es ende sonden verdreuen sin 'als nu de ziel is gezuiverd en de zonden zijn verdreven' [1290-1310; MNW-P], 'schoonmaken' in dat si reinighen souden thuis Gods [1477; MNW-P]; vnnl. reynigen 'zuiveren, ontdoen van vuil of schadelijke zaken' [1599; Kil.]; nnl. ook in de vaste verbinding chemisch reinigen 'schoonmaken met chemicaliën' [1941; WNT]. Afleiding van rein met het achtervoegsel -igen. Eerder bestond al de afleiding reinen 'zuiveren' [1240; Bern.], die tot aan het eind van de 19e eeuw heeft bestaan. Fries: rein ◆ reinigje
|
naar boven
|