1.   kamp 3 zn. 'akker'
categorie:
leenwoord
Onl. in Ca[m]pthorpa 'Camperduin (Noord-Holland)', letterlijk 'akkerdorp' [918-48, kopie eind 11e eeuw; Künzel]; mnl. camp 'akker, veld, omheind stuk grond' in Poys .ii. campe licghen biden marlediic 'de twee akkers van Poi liggen bij de Mareldijk' [1280-87; CG I, 508].
Oude ontlening aan Latijn campus in de betekenis 'veld', zie kamp 1. De verspreiding van kamp 'akker' lijkt beperkt te zijn tot het Noord-Nederlandse en Nederduitse taalgebied, waarbij zich van west naar oost een betekenisbeperking voltrok van algemener '(onbebouwd) veld', oorspr. tegenover ager 'akker', tot 'afgegrensd stuk akkerland', een overgang die samenging met het ontginnen van nieuwe akkerbouwgebieden.
Ook os. kamp 'akker, veld' (mnd. kamp, waaruit later nhd. Kamp); ofri. kamp (nfri. kamp).
Literatuur: Frings 1966, 168-169; Frings 1968, 147-148


  naar boven